Economie

ECONOMIE

Kosten van een transitie

Hoe duur is de duurzame maatschappij?

Het Copenhagen Consensus Center is onder leiding van Bjorn Lomberg beargumenteert dat andere oplossingen, dan het tegengaan van het gebruik van fossiele brandstoffen, vaak veel goedkoper en beter zijn voor de (door het IPCC) beschreven gevolgen. In de woorden van Lomberg zelf:
“We moeten onszelf eraan blijven herinneren dat het niet het ultieme doel is de broeikasgassen terug te dringen, of om de opwarming van de Aarde tegen te gaan, maar dat we de kwaliteit van het leven en milieu willen verbeteren.”

De consequenties

Wat zal er allemaal misgaan als de Aarde opwarmt?

De kosten

En dan is natuurlijk de vraag, wat zal dat dan gaan kosten en wie zal die gaan dragen

Het klimaatakkoord

Hoe zit het nu met de Nederlandse uitwerking van de vastgelegde klimaatmaatregelen

De consequenties

In zijn boek “Cool it!’ (2007), staat Bjorn Lomborg stil bij de vraag wat er zal gebeuren als de temperatuur wereldwijd met 2,6° C zal gaan stijgen (destijds een reële schatting ook volgens het IPCC): 
“het standaardverhaal is dat onze wereld een heel onprettige wereld wordt… Bekend is de visie van de Britse wetenschapper Sir David King, die zelfs voorspelt dat ‘een ijsvrij Antarctica tegen het einde van de eeuw waarschijnlijk het enige bewoonbare continent is, wanneer de opwarming van de Aarde geen halt wordt geroepen’ …
We zullen inderdaad meer hittegolven krijgen, maar alleen daarover praten laat iets belangrijks buiten beschouwing… Zoals de hittegolven toenemen, zullen de koudegolven afnemen. Dat betekent minder sterfte als gevolg van koude, iets wat we maar weinig te horen krijgen… [en omdat er nogal wat meer mensen komt te overlijden als gevolg van kou dan van warmte] lijkt het, op grond van de gegevens aannemelijk dat, mits die binnen redelijke grenzen blijft, de opwarming van de Aarde feitelijk een gunstig effect zal hebben op de sterftecijfers. (zie ook onderstaande tabel)
Het algehele betoog van zijn boek is nogal eenduidig en hoeft om deze reden ook geen uitgebreide aandacht in het kader van dit schrijven, aangezien veel relevante inhoudelijke punten worden ook elders in dit schrijven nader besproken.
Lomborg vat zijn boek als volgt samen:
1) Het broeikas-effect is reëel en het gevolg van menselijk handelen. Dit zal omstreeks het einde van deze eeuw ernstige gevolgen hebben voor mens en milieu.
2) Beweringen over de ingrijpende, onheilspellende en onmiddellijke gevolgen van het broeikas-effect zijn vaak enorm overdreven, en kunnen derhalve moeilijk de basis zijn voor goed beleid.
3) We hebben eenvoudiger, intelligenter en effectievere oplossingen nodig voor de gevolgen van het broeikaseffect in plaats van weliswaar goedbedoelde maar buitensporige inspanningen. Zelfs grote en heel kostbare beperkingen van de CO2-uitstoot zullen tot ver in de toekomst maar een tamelijk gering en onbetekenend effect hebben.
4) Veel andere kwesties zijn belangrijker dan het broeikaseffect. Klimaatverandering is een van de grootste zorgen van onze beschaving geworden en maatregelen ertegen, zoals het Protocol van Kyoto, zijn een “cause célèbre” geworden. Maar we moeten leren zaken weer in perspectief te zien. Er zijn dringender problemen in de wereld zoals honger, armoe en ziekte, waaraan we veel meer kunnen doen, tegen veel lagere kosten en met een grotere kans op succes dan die van een dramatische klimaatpolitie die triljoenen dollars kost.”

Het betoog van Lomborg is vervolgens samen te vatten met de tabel die hij op blz 149 van zijn boek weergeeft. referentiekosten (180 miljard/ jaar) zijn de kosten voor het Kyoto-klimaatakkoord. 

Deze tabel verdient natuurlijk wel enige toelichting en updating. Ik zal puntsgewijs de effecten (overigens grotendeels ontleend aan de film van Al Gore)  doorlopen.

1. IJsberen sterfte

Op de site https://polarbearsinternational.org/climate-change/status-endangered-polar-bears/ kan worden gelezen dat het aantal ijsberen momenteel op rond de 26.000 dieren wordt geschat, waarbij moet worden aangetekend dat van een groot deel van de bestaande ijsberen sub-populaties (9 van de 19) onvoldoende gegevens bekend zijn om te weten of zij zich handhaven dan wel in aantallen teruglopen of toenemen. Van de 11 populaties waarvan we dat wel weten nemen er 3 in aantal af, 1 neemt in aantal toe en 6 populaties worden als stabiel aangemerkt, onder meer de populatie in de Hudsonbaai, waarvan ten tijde van het schrijven van Lomborg (2007) nog werd aangenomen dat hier ook sprake was van een afname.
Daarnaast stelt Lomborg dat er jaarlijks tussen de 300 en 500 beren worden doodgeschoten, waarvan 49 aan de Hudsonbaai: “Zelfs als we het verhaal van de afname voor lief nemen, dan hebben we nog steeds jaarlijks maar vijftien beren verloren aan de opwarming van de Aarde en 49 aan de jacht.” Omdat we de opwarming niet kunnen stoppen met de Kyoto-maatregelen zal er dus van deze 15 dieren slechts een percentage gered worden door deze maatregelen, wat Lomborg dus berekent op 0,06 dier.

2. Sterfte als gevolg van hogere temperaturen

Hiermee komen we aan de meest bekritiseerde passage van het boek van Lomborg: 
Maar net zoals hittegolven zullen toenemen, zullen koudegolven afnemen. In gebieden waar zich nu eens in de drie jaar zo’n koudegolf voordoet, zal dat tegen het einde van de eeuw nog maar eens in de twintig jaar gebeuren. Dat bertekent minder sterfte als gevolg van koude, iets waarvan we maar weinig te horen krijgen.
In het Amerikaanse Climate Change and Human impact -rapport uit 2005 wordt warmte 54 keer genoemd en koude maar één keer. 
Het mag harteloos lijken, maar als het ons doel is het lot van d emensheid te verbeteren, is het belangrijk te weten hoe de toename van het aantal hittedoden zich verhoudt tot de afname van het aantal sterfgevallen door koude…
Het lijkt op grond van de statistische gegevens aannemelijk dat, mits die binnen redelijke grenzen blijft, de opwarming van de aarde feitelijk een gunstig effect zal hebben op de sterftecijfers.”
Hoewel weinig van wat Lomborg heeft gepubliceert op zoveel kritiek is gestuit, wordt de these van Lomberg wel royaal gesteund door het onderzoek wat in 2015 in The Lancet verscheen: ‘Mortality risk attributable to high and low ambient temperature: a multicountry observational study’,  door  A. Gasparrini, et al.

De wetenschappers gebruikten bij hun studie een database van 74 225 200  sterfgevallen tussen 1985 en 2012, in 12 verschillende landen ( Australië, Brazilië, Canada, China, Italië, Japan, Zuid Korea, Spanje, Zweden, Taiwan, Thailand, UK en de USA). 
Met een statistische analyse berekende de onderzoekers dat 7,71 procent van die overlijdensgevallen waren te verklaren door weersomstandigheden, variërend van 3,37% in Thailand, tot 11% in China.
Overduidelijk bleek uit de studie bleek dat koude verantwoordelijk voor veruit de meeste van de weer-gerelateerde sterfgevallen: 7,21 procent. Hitte kon slechts worden aangewezen als oorzaak van 0,42 procent van de overlijdensgevallen. De onderzoekers concluderen dan ook: 
“This evidence has important implications for the planning of public-health interventions to minimise the health consequences of adverse temperatures, and for predictions of future effect in climate-change scenarios.”

Voorzichtig mag dus worden geconcludeerd dat de aanname van Lomberg uit 2007 tot dusverre niet is weerlegd.

3. Overstromingen

Het lijkt voor een Nederlander vrij logisch. Wanneer je te maken krijgt met hogere waterstanden kun je dijken bouwen of je kunt proberen om de hogere waterstanden te voorkomen. De eerste variant zal beduidend goedkoper zijn. Zeker wanneer de oceaan blijft stijgen in het huidige tempo (20-30 cm/eeuw) lijkt een en ander goed op te vangen met hogere dijken. Eigenlijk is het niet nodig om naar de onderbouwing van deze cijfers te kijken, verstandig waterbeheer is goedkoper dan beheersing van kooldioxideuitstoot.
 

4. Orkanen

Nog iets waar we heel kort over kunnen zijn. De klimaatverandering heeft tot dusverre niet geleid tot meer orkanen en volgens recente theorieën wordt deze afname van het aantal orkanen juist veroorzaakt door de klimaatverandering:
“De belangrijkste omstandigheden die nodig zijn om een orkaan – of eigenlijk: een tropische cycloon – te laten ontstaan zijn: warm zeewater en weinig windschering. De oceanen worden warmer in een warmer klimaat, dat spreekt voor zich, maar waarschijnlijk is er ook meer windschering. Op basis van die twee tegengestelde effecten verwacht de klimaatwetenschap eerder een af- dan een toename van het aantal tropische cyclonen.” (klimaatverandering.wordpress.com)

5. Malaria

In de documentaire “Cool It” uit 2010 maakt Lomborg duidelijk dat, anders dan Al Gore in zijn “An inconvient Truth” (2007) heeft gedaan, malaria in eerste instantie een ziekte is die alleen kan worden opgelost in samenhang met een toegenomen welvaartsniveau. De temperatuur waar de malariamug kan floreeren is eigenlijk niet zo heel belangrijk.
Ook in Nederland kwam in de (ijskoude) begin van de vorige eeuw kwam malaria ook voor in Nederland. Onder de naam moeraskoorts of anderendaagse koorts kwam malaria voor in het Waddengebied, langs de toenmalige Zuiderzee en wat minder in Zuid-Holland en Zeeland.Vooral kinderen en reizigers overleden aan deze koortsen, de volwassenen die in deze streken woonden waren in zekere mate resistent. Daarnaast is de ziekte redelijk goed te behandelen in ziekenhuizen, maar vaak fataal als de middelen en gelden ontbreken voor een goede behandeling. 

6. Armoede en 7. Honger

Oxfam/Novib weet zeker dat dit aspect van Lomborg’s theorie niet klopt:
“Klimaatverandering houdt armoede in stand. Want extreem weer treft arme boeren het hardst. Oogsten mislukken steeds vaker door overstromingen en droogtes, die frequenter en heviger worden. Maar de oplossing voor klimaatverandering is dichterbij dan je denkt…

Roep minister-president Rutte en klimaatminister Wiebes op om te zorgen voor een eerlijk klimaatbeleid:
Kom met een ambitieus, eerlijk klimaatbeleid in Nederland
Lever de beloofde financiële klimaatsteun aan ontwikkelingslanden uit
En betaal deze steun niet uit het potje voor ontwikkelingssamenwerking.”

Maar ook de Wereldbank sluit zich hierbij aan, volgens de Volkskrant:
“Over vijftien jaar zullen 100 miljoen meer mensen in armoede leven dan nu, tenzij de klimaatverandering snel wordt teruggedraaid. Dat schrijft de Wereldbank in een klimaatrapport, drie weken voor de internationale klimaatconferentie van de VN.
Volgens het rapport ondervinden armen eerder de nadelige effecten van klimaatverandering, zoals het mislukken van oogsten en het stijgen van de voedselprijzen. Op het gebied van landbouw kan de productie van gewassen als gevolg van klimaatverandering met zo’n 5 procent gaan dalen, wat de voedselprijzen zal doen stijgen. In Afrika kan die stijging oplopen tot 12 procent en 2030 en wel 70 procent in 2080. Een enorme klap, aldus de bank, voor landen waarvan de armste inwoners 60 procent van hun inkomen aan voeding kwijt zijn.
Andere negatieve gevolgen van klimaatverandering zijn het uitbreken van besmettelijke ziekten als malaria na natuurrampen en de afname van de arbeidsproductiviteit als gevolg van stijgende temperaturen. De bank adviseert extra aandacht voor voorzorgsmaatregelen bij natuurrampen en het ontwikkelen van gewassen die dit soort rampen kunnen doorstaan.
De uitstoot van broeikasgassen moet omlaag en het geld dat wordt bespaard op subsidies voor fossiele brandstoffen, kan worden gebruikt om arme gezinnen te helpen die worstelen met hoge brandstofkosten. Over het algemeen gesproken zijn betaalbare ziektekostenverzekeringen en het verbeter van sociale voorzieningen belangrijk, aldus het rapport.”

het tegenargument van Lomborg en in Nederland Zeilmaker:
“Het zijn de ecomodernisten onder aanvoering van Ted Nordhaus en voor hen Bjorn Lomborg die met zijn Copenhagen Consensus Center er al op wijzen: je ontneemt mensen in ontwikkelende landen en ontwikkelingslanden het recht zich tot welvarende samenlevingen te ontwikkelen, wanneer ze niet de zelfde toegang krijgen tot goedkope overvloedig beschikbare energie. Die energie is vooralsnog voor de komende decennia fossiel.

Er zijn verder maar 3 bewezen technieken waarmee je substantieel fossiel brandstofverbruik reduceert: kernenergie, hydropower en shale gass: de orthodoxe klimaatindustrie die zich in Parijs verzamelt is tegen alle 3.” 

En gezegd moet worden dat het er nog niet op lijkt dat de productie van gewassen als gevolg van klimaatverandering is gaan afnemen. Wel zijn er natuurlijk vraagtekens of de toegenomen voedselproductie de geprojecteerde toename van de bevolking kan bijhouden, maar eerlijk is eerlijk, die zorgen zijn er natuurlijk al decennia, ook voordat de klimaatverandering zijn intrede deed. De suggestie dat de subsidies voor brandstofkosten nu kan worden gebruikt voor de ondersteuning voor de arme gezinnen doet echter vreemd aan. Zijn er in de toekomstige wereld helemaal geen energiekosten meer, of zijn die kosten zoveel lager dan de huidige kosten (wat nu juist niet wordt verwacht)?

De claim van Lomborg kan door dit alles niet worden bevestigd, maar ook niet worden ontkracht. men zou meer moeten weten over de verhouding tussen een langer groeiseizoen en temperatuurstress in grote delen van de wereld en hoe dit uitpakt voor de komende jaren. Vooralsnog lijkt dit een duistere zaak, die beide kanten kan uitgaan, maar wat natuurlijk wel weer afhankelijk is van et laatste te behandelen onderwerp.

8. Waterstress

Volgens Lomborg waren de meeste deskundigen het er wel over eens. “De watercrisis gaat niet over een tekort aan water om aan onze behoeften te voorzien, maar over slecht watermanagement wat maakt dat miljarden mensen – en het milieu-  er ernstig onder leiden.  
De gebruikelijke manier om waterproblemen te meten is met behulp van een zogenaamde ‘waterstress-index’. Deze brengt de hoeveelheid water die per persoon beschikbaar is in een neerslaggebied in kaart en merkt het aantal mensen dat minder heeft dan 1000 m3 per jaar aan als ‘in hoge mate watergestrest’.”

Volgens Lomberg is het de vraag wat de invloed van klimaatverandering op waterstress is. Een van de grootste modellen van de Britse Foresight-groep heeft dit berekend op basis van de wereldbevolking en het beschikbare water in 1300 groet stroomgebieden over de hele wereld. Het opmerkelijke resultaat is dat de opwarming van de aarde het aantal mensen dat in watergestreste stroomgebieden leeft zelfs vermindert, waarbij warmere scenario’s minder waterstress opleveren dan koude scenario’s.”…

De reden is dat een warmere wereld ook meer neerslag betekent- over het algemeen berekenen modellen 5 procent meer neerslag in 2100 (de waterdamp-terugkoppeling zou immers voor een belangrijk deel van de te verwachten opwarming zorgen). Deze regen valt niet gelijkmatig over alle regio’s, maar het aantal mensen dat woont in regio’s waar minder regen zal vallen is beduidend minder dan het aantal dat elders woont. Zelfs in Afrika, de regio waar Gore zich met name oprichtte en waarvan ook Lomborg erkent dat hier zich een aantal van 28 miljoen mensen zal toevoegen aan het aantal watergestresten, is er een netto positief resultaat van 24 miljoen mensen. 

Lomborg besluit: “Opwarming van de aarde betekent meer neerslag en leidt ertoe dat er voor meer mensen meer water beschikbaar zal zijn. De toekomstige uitdaging op watergebied is niet primair de regulering van opwarming, maar zorgen dat 3 miljard mensen toegang krijgen tot schoon drinkwater en sanitair. Dat zou opmerkelijk weinig geld kosten (4 miljard dollar) en enorme voordelen opleveren in termen van gezondheid en kwaliteit van het leven voor de helft van de wereldbevolking.

Het lijken redeneringen waar weinig op aan te merken is.

De kosten

Hoeveel de klimaatmaatregelen uiteindelijk gaan kosten is voor de Nederlandse situatie al moeilijk te becijferen, laat staan voor de afspraken die wereldwijd worden gemaakt ten aanzien van de afspraken om het verbruik van fossiele brandstoffen terug te dringen. Het wordt duur. Lomberg gaat bij het Parijse klimaatakkoord uit van een bedrag wat rond de 1-2 biljoen (10^12) dollar gaat kosten, jaarlijks. 
Het ontlokte de Nederlandse klimaat-econoom Richard Tol het volgende cynische commentaar in zijn interview met de Telegraaf op 3 december 2018:

“Vijf bewindslieden vliegen naar Katowice, net als Kamerleden en ngo’s.
Hoe kun je met twintigduizend mensen nou vergaderen? Dat slaat helemaal nergens op. Veel mensen zijn er voor de show. Dat geldt ook voor Kamerleden en ik vermoed ook voor, ten minste een deel van, de ministers. Het is een circus dat honderden miljoenen kost. En het hoofddoel, het terugbrengen van emissies, gebeurt niet.”

Toch stapelen Brussel en Den Haag ambitie op ambitie.
„Absoluut. Je ziet dat sterk in het Europese klimaatbeleid. Er komt een doelstelling, die wordt gemist en om het goed te maken volgt een nóg scherpere ambitie. Feitelijk hebben we sinds 1995 al onze doelstellingen gemist. Het is ook raar: als je tien kilo wilt afvallen en het lukt niet, dan zeg je ook niet: nou, dan maar vijftien kilo.”
„Onze klimaatdoelen zijn te scherp. Ze zijn niet reëel. Tussen 1990 en 2016 daalden de Nederlandse CO2-emissies gemiddeld met 0,4% per jaar. Best knap, want de economie en de bevolking groeiden. Tot 2030 moet dat naar 4% per jaar. Tien keer zo snel! En dan denken we dat we dat kunnen? En tussen 2030 en 2050 10% per jaar! Ministers kunnen makkelijk roepen. De verantwoordelijkheid ligt bij een verre opvolger.” 

Ook ten aanzien van de kosten voor die klimaatsverandering met zich meebrengen is Tol eigenlijk behoorlijk positief:

„Vooralsnog lijken de gevolgen voornamelijk positief. Denk aan lagere stookkosten, minder ziekte en sterfte door koude winters. En het grootste positieve aspect: CO2 is voedsel voor planten. Gewassen groeien harder en gaan efficiënter om met water. In droge gebieden is dat heel belangrijk.”

En de negatieve gevolgen?
„Meer sterfte in de zomer, verspreiding van tropische ziekten en zeespiegelstijging. Maar dat is nog niet dominant.”
Wanneer gebeurt dat wel?
„De komende decennia? Heel snel. Mijn laatste berekeningen laten zien dat dat rond 1,1 graad opwarming ten opzichte van voor de industriële revolutie gebeurt. Dat is waarschijnlijk voor 2030. Maar dat is slechts één modelberekening.”
Dus toch zorgen over die anderhalve graad?
„Als het van positief naar negatief omslaat, betekent dat niet gelijk enorme schade. Uit alle onderzoek blijkt dat mensen met een goede opleiding nauwelijks worden getroffen door klimaatverandering. Het is juist een armoedeprobleem. Neem zeespiegelstijging: daar weten we in Nederland mee om te gaan. Maar Bangladesh is veel armer, heeft geen universiteit Delft en de regering is er een puinhoop.”

Het zijn opmerkingen in de lijn van de eerder gemaakte stellingen bij de theses van Lomberg. Hoe waarschijnlijk zijn de effecten; wat kan worden verwacht? 

De belangrijkste manier om de toekomstige economische schade van kooldioxide te becijferen gebeurt via de grootheid “sociale kosten van koolstof”, waarin wordt berekend wat de schade is die per toon uitgestoten kooldioxide is. 
Jack Pezzey, Senior Fellow, verbonden aan de Fenner School of Environment and Society, Australian National University, heeft moeite met de waarde die aan deze grootheid wordt verbonden:
“Deze mythische figuur wordt de” maatschappelijke kost van koolstof “genoemd en zou kunnen dienen als een waardevolle gids voor beleid zoals koolstofbelastingen of brandstofefficiëntienormen. Maar mijn recente onderzoek suggereert dat dit cijfer gewoon te ingewikkeld is om met vertrouwen te berekenen en we moeten ophouden met wachten op een antwoord en gewoon doorgaan.
Terwijl sommige klimaateconomen de maatschappelijke kosten van koolstof hebben bepaald op honderden of zelfs duizenden dollars per ton CO₂, geeft een van de meest invloedrijke analyses, door Yale University econoom William Nordhaus, een veel bescheidener bedrag van iets meer dan US $ 30.
Nordhaus heeft de Nobelprijs voor de economie van dit jaar gewonnen, maar zijn analyse heeft enkele ongemakkelijke conclusies voor wie bekend is met de wetenschap. Hij meent dat het economisch “optimaal” zijn voor de wereld om de CO₂-uitstoot geleidelijk te verminderen, waardoor de opwarming van de aarde ergens gedurende in de volgende eeuw een piek bereikt die rond de 4 graden hoger zal zijn dan de pre-industriële waarden. Maar dit klinkt zeker niet optimaal vanuit een wetenschappelijk perspectief.
Het bepalen van dit magische economische evenwichtspunt is de heilige graal van de klimaateconomie, en helaas lijkt het ook een onmogelijke taak, omdat de vraag zo complex is dat hij niet kan worden beantwoord.
Waarom dan? Normaal gesproken verkrijgen we kennis via drie hoofdmethoden. De eerste optie is om een experiment te ontwerpen. Als dat niet mogelijk is, kunnen we een soortgelijk geval zoeken om dat te observeren en te vergelijken. En als ook dat niet mogelijk is, kunnen we een model ontwerpen dat hopelijk onze vragen kan beantwoorden.
Over het algemeen vallen de natuurwetten in de eerste categorie. Het is vrij eenvoudig om een experiment te ontwerpen om de infrarode absorptie van CO₂ in een laboratorium te demonstreren. Maar we kunnen geen eenvoudig experiment doen om de globale effecten van CO₂-emissies te beoordelen, dus moeten klimatologen terugvallen op de tweede of derde opties.
Ze kunnen de omstandigheden van vandaag vergelijken met eerdere fluctuaties in atmosferische CO₂ om de waarschijnlijke effecten te meten. Ze ontwerpen ook modellen om toekomstige omstandigheden te voorspellen op basis van bekende fysische principes.
Economen die proberen een dollarwaarde te geven aan toekomstige klimaatschade worden geconfronteerd met een onmogelijke taak. Net als wetenschappers kunnen ze niet zinvol testen of vergelijkingen maken, maar de economische effecten van toekomstige klimaatverandering op een ongekend 10 miljard mensen zijn te complex om met vertrouwen te modelleren.
In tegenstelling tot de onveranderlijke wetten van de fysica, zijn de wetten van de economie afhankelijk van markten, die vertrouwen op vertrouwen. Dit vertrouwen zou kunnen uiteenvallen na een aantal rampzalige toekomstige droogteperioden of overstromingen.
Dus de verschillende rivaliserende berekeningen van economen voor de maatschappelijke kosten van koolstof zijn allemaal gebaseerd op onvermijdelijk giswerk over de waarde van schade door ongekende toekomstige opwarming.
Deze zienswijze is begrijpelijkerwijs niet populair bij de meeste klimaateconomen. Veel nieuwe studies beweren dat recente statistische technieken onze schattingen van de waarde van klimaatschade gestaag verbeteren, voornamelijk gebaseerd op de lokale economische effecten van kortdurende temperatuur en andere weersveranderingen in de afgelopen decennia. Maar tot nu toe heeft de wereld slechts ongeveer 1 ℃ van het broeikaseffect, met ten hoogste 0,3 ℃ van het ene jaar op het andere. Er is dan ook geen manier om de schade te kennen die een opwarming van 3 ℃ teweeg brengt; het kan vele malen slechter blijken te zijn dan geprojecteerd op schade uit het verleden, omdat verschillende kantelpunten worden overschreden…

Door zich te concentreren op de kosten van emissiereductiepaden, kunnen onderzoekers hun inspanningen richten op praktische zaken, zoals hoever en snel landen kunnen overschakelen op emissievrije elektriciteitsopwekking… zijn de miljardenschattingen van toekomstige opwarmingsschade, zoals beschreven in de recente Amerikaanse vierde nationale klimaatbeoordeling, de noodzakelijke munitie voor voorstanders van klimaatactie? Misschien, maar het is nog steeds belangrijk om te beseffen dat deze schattingen gebaseerd zijn op een groot deel van het giswerk.
Het stellen van klimaatdoelstellingen zal altijd zowel een politieke als een wetenschappelijke kwestie zijn. Maar het is een onmiskenbaar verstandig doel om het klimaat binnen het nauwe venster te houden dat de menselijke beschaving de afgelopen 11.000 jaar heeft onderhouden. Met dat raam sluit zich snel, zodat het logisch is dat beleidsmakers zich alleen richten op het verkrijgen van de beste waar voor hun geld, bij het verminderen van emissies.”

Het is voor mijn gevoel een prachtige analyse, maar die geldt helaas evenzeer voor de klimaateconomen, als voor de klimaatwetenschap als geheel. Het rapport waar Pezzey naar verwijst, the Fourth National Climate Assessment van de Verenigde Staten is wellicht een mooi voorbeeld hiervan. Het is misschien iet nodig om te benadrukken dat Donald Trump er niet veel in zag, maar het is een monster op zichzelf, 1.600 bladzijden. Het is een rapport wat een Amerikaanse regering moet opstellen volgens een Wettelijke verplichting uit 1990. Maar dan heb je ook wat: voorspeld worden Meer frequente overstromingen en droogtes – en wat te verwachten van dalende gewasopbrengst, de verspreiding van ziektedragende beestjes, heviger orkanen en nog veel meer.
De zeespiegel, die in de afgelopen 120 jaar met 16-21 cm gestegen is, kan in de komende 80 jaar nog met een meter stijgen en dit bedreigt $ 1 trn aan kusteigendom. Stijgende temperaturen kunnen de Texanen dwingen om minder uren te werken (en 10-20% meer te betalen voor energie). Bosbranden zouden in 2090 minder verwoestingen moeten veroorzaken dan nu, maar alleen omdat veel voor hen meest kwetsbare bossen al tot een knapperig vuur zijn verbrand. Al met al zou een ongecontroleerde uitstoot van broeikasgassen deze eeuw een tiende van het Amerikaanse BBP kunnen afsnijden.”

Toch past hierbij wat nuance volgens klimaateconoom Richard Tol, in zijn al eerder aangehaalde Telegraaf-interview:
“The New York Times kopte dat klimaatverandering tien procent van de Amerikaanse welvaart gaat kosten. Talloze media schreven dat over. Maar het betreft het meest extreme scenario, dat de opwarming deze eeuw op een onwaarschijnlijke acht graden schat. Bovendien veronderstelt het dat mensen zich noch fysiologisch noch qua gedrag of leefomgeving aanpassen. Dat druist in tegen elk epidemiologisch onderzoek.”

Een raar getal dus, die 10%?
„Een volstrekt onzinnig getal.”

Amerikaanse kritiek

In “The Library of Economics and Liberty” publiceerde R.P Murphy op 5 november 2018 ook een artikel wat was gericht op de toevallige samenloop van twee voor het klimaatbeleid opvallende zaken: a) de Nobelprijstoekenning voor de econoom William Nordhaus, en de publicatie van het laatste IPCC rapport over de opwarming van de aarde met 1,5 graad Celcius.
Terwijl de ‘mainsteam’- media meende dat deze twee zaken als complementair aan elkaar konden worden beschouwd, ziet Murphy ze eigenlijk als onverenigbaar: 

“Although Nordhaus favors a carbon tax to slow climate change, his own model shows that the UN’s target would make humanity poorer than doing nothing at all about climate change.
Indeed, we can use Nordhaus’s and other standard models to show that the now-championed 1.5°C target is ludicrously expensive, far more costly than the public has been led to believe. This is presumably why the new IPCC special report does not even attempt to justify its policy goals in a cost/benefit framework. Rather, it takes the 1.5°C target as a politically “given” constraint and then discusses the pros and cons of various mechanisms to achieve it.
It is ironic that in the context of accusations that opponents of government intervention are “science deniers,” the latest UN report largely ignores the peer-reviewed publications in climate-change economics, including those of the man who just won the Nobel Prize in the field…

I endorse neither Nordhaus’s diagnosis of “market failure” nor his prescription for a carbon tax. Indeed, I have critiqued Nordhaus’s model elsewhere,5 and I have co-authored a study with climate scientists in which we make the case against a generic U.S. carbon tax.
For the purposes of the present article, however, I stipulate Nordhaus’s work as representative of the state of the art when it comes to the mainstream economics of climate change. That is all we need to show that the UN’s special report on climate change is utterly at odds with the literature.”

De manier waarop Murphy deze taak op zich neemt is door in te zoomen op de cruciale passages in het rapport waaruit de noodzaak voor de voorgestane agressieve aanpak wordt beargumenteerd (of juist niet) en dit te vergelijken met de aannames die in de vakliteratuur circuleren:

“In its earlier mentioned special report, the UN stated:

Cross-Chapter Box 5: Economics of 1.5°C Pathways and the Social Cost of Carbon

… In CEA [cost-effectiveness analysis], the marginal abatement cost of carbon is determined by the climate goal under consideration. It equals the shadow price of carbon associated with the goal which in turn can be interpreted as the willingness to pay for imposing the goal as a political constraint. Emissions prices are usually expressed in carbon (equivalent) prices…. Since policy goals like the goals of limiting warming to 1.5°C or well below 2°C do not directly result from a money metric trade-off between mitigation and damages, associated shadow prices can differ from the SCC [social cost of carbon] in a CBA [cost-benefit analysis]. In CEA, value judgments are to a large extent concentrated in the choice of climate goal and related implications, while more explicit assumptions about social values are required to perform CBA. [UN IPCC Special Report, pp. 2-76 and 2-77, citations removed, bold added.]

In other words, the UN’s special report explains that it will not try to quantify the costs and benefits of emissions and then recommend an appropriate carbon tax (or other mitigation policies) in order to equate marginal benefits with marginal costs. Rather, the UN is taking as given that the goal is to limit global warming to 1.5°C and, based on that assumption, will consider the costs of various possible means of achieving that goal.
If one wants to relate the UN’s analysis to the published literature on cost-benefit analysis, we can back out the implied “shadow price” of, or implicit tax on, carbon from the various measures. But the text warns the reader that these implied “carbon prices” will not necessarily line up with the published estimates of the social cost of carbon, which, as noted earlier, quantifies the negative externality of emissions.

So just how big is this discrepancy between the optimal tax and the “carbon price” implied by the UN’s desired goal? Consider the following comment from a Resources for the Future (RFF) essay, which is very sympathetic to the UN special report:

By design, the IPCC report is not policy-prescriptive. However, it does present a range of carbon prices necessary to keep emissions on track to meet the 1.5ºC target. The level and significant range of prices—from $135 to $5,500 per ton of carbon dioxide emissions in 2030—have caught our attention…. [RFF, bold added.]

To translate this into plain English, the RFF writers are explaining that the measures considered in the latest UN report are going to reduce particular units of emissions at a cost to the conventional economy of up to $5,500 per ton in 2030. (A carbon tax of $5,500 per ton works out to a gasoline tax of $48 per gallon.) In a standard cost-benefit approach, this would be economically efficient only if the estimated social cost of carbon were also in this range.

What does the economics of climate change literature have to say about the social cost of carbon? The Obama Administration established an Interagency Working Group on the Social Cost of Carbon (SCC), in which it used leading models—including Nordhaus’s DICE, along with two others—to estimate the SCC through the middle of the 21st century. According to its last update, published in early 2017, the Obama EPA reported that the SCC in 2030, using the standard 3% discount rate, would be $50 per ton. Thus, the UN’s target of 1.5°C is implicitly treating the marginal units of greenhouse gas emissions as being anywhere from 1.6 to 100 times more damaging than the Obama Administration’s team estimated.

Conclusion
Both fans and critics of William Nordhaus’s computer model of the global economy and climate acknowledge that it is a crude approach that omits many crucial real-world considerations. Even so, it is surely significant that the work that won Nordhaus the Nobel Prize says quite plainly that the UN’s special report on climate change is full of proposals that are ludicrously expensive. In an interview after Nordhaus accepted his prize, he diplomatically handled the situation by saying that the 1.5°C target is impossible to achieve at this point. Yet we can go further. Nordhaus’s work shows that such an aggressive goal would make humanity much worse off than if we simply adapted to climate change with no government measures.”

Je zou zeggen dat dit alles ook in de Nederlandse politiek toch vragen had moeten oproepen, zeker in het licht van de huidige opwarmings-stand-still…

 

Het klimaatakkoord

De remedie is duidelijk. Er zal snel gehandeld moeten worden en aan ambities ontbreekt het, zoals al eerder benoemd, niet in Nederland. Maar wat kost dat nu allemaal? Wat zijn de maatregelen van het Ontwerp-klimaatakkoord, hoe effectief zijn ze en bovenal natuurlijk; wat kosten ze?

De effecten van het ontwerp klimaatakkoord zijn doorgerekend door het planbureau voor de leefomgeving (PBL) en op 13 maart 2019 verscheen dan ook het rapport met de titel “Effecten ontwerp klimaatakkoord”, waarin de verschillende maatregelen en hun effecten overzichtelijk uiteengezet werden. Nu zou ik het hierbij kunnen laten, maar het is waarschijnlijk toch goed om hier enige toelichting bij te verschaffen.
Ventraal in het rapport is de tabel 3.1, waarin de maatregelen met hun effecten zijn uiteengezet.

Als eerste vind ik de opzet van een dergelijke grafiek niet handig. Welke moeite waas het nu geweest om de verzamelposten: “gebouwde omgeving”, “mobiliteit”em “Landbouw”een iets ander kleurtje te geven waardoor niet de indruk wordt gewekt dat deze gewoon meetellen in het onderstaande totaal. Een beter overzicht krijg je volgens mij als je een volgende tabel maakt:

Daarnaast is het dan wel handig om de impact van de maatregelen op de huidige emissies kunnen bepalen. Dat geeft het PBL weer in tabel 3.2 (OKA = ontwerp klimaatakkoord)

OK, dat is dus een forse kooldioxide-winst. Een emissie van 201,2 Mton in 2015 naar een restemissie van misschien wel 113,3 Mton in 2030. In dat verband is het natuurlijk wel goed om te weten wat het basispad precies is, waardoor al een reductie van 36,3 Mton CO2 wordt gewonnen in de komende 11 jaar.
In het PBL-rapport staat dan te lezen: “De effecten van het ontwerp Klimaatakkoord zijn beschouwd ten opzichte van een basispad dat is ontleend aan de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017, omdat ook de additionele klimaatopgave en de indicatieve verdeling ervan over de sectoren door de minister van EZK zijn vastgesteld op basis van de NEV 2017. “

Welke maatregelen staan dan in dit Basispad, zoals overeen gekomen in het NEV 2017? 

In dit NEV2017 worden de effecten van het landelijke beleid tot het jaar 2020 doorgewerkt. De laatst bekende gegevens waren die van 2016, waarvan is gesteld dat de emissie met 197 Mton alweer een ton hoger was dan de emissie van 2015 (heeft het klimaatakkoord per ongeluk de verkeerde waarde opgepikt?) De hierin opgenomen waarde ligt dus alweer 5 Mton hoger). Deze (waarschijnlijk te lage waarde) lag echter al weer 9 megaton hoger dan de raming in deze NEV voor 2016. (p. 101 NEV 2017) 

Wanneer dit verschil dan dus al 14 Mton was op een raming voor een jaar wat twee jaar verderop lag (in plaats van een afname met 1 Mton naar 187 Mton was er nu dus blijkbaar volgens het klimaatakkoord een emissie van 201,2 Mton, ofwel een toename van 14,2 Mton). 
Het landelijke beleid zou zorgen voor een daling van 26 Mton in de periode tot 2020 = dus ongeveer 196-26= 170 Mton.

Ik wil niet alle posten van het NEV 2017 doorlopen, maar het is misschien leerzaam om te kijken naar verreweg de grootste post. Deze daling zou (tot 2030) voor 20,2 Mton worden veroorzaakt door ontwikkelingen in de energie- en industriesector: “De elektriciteitsproductie met kolen en gas in Nederland neemt in deze periode naar verwachting af door een combinatie van factoren: vermindering van het opgestelde opwekkingsvermogen (waaronder het sluiten van enkele oude kolencentrales conform het Energieakkoord), groei van hernieuwbare elektriciteitsproductie in Nederland en in de landen om ons heen, en meer interconnectiecapaciteit… In de periode na 2020 verwachten we dat de nationale broeikasgasemissies verder dalen, met name na 2023 (Figuur 3.8). Tussen 2020 en 2030 dalen de verwachte emissies onder voorgenomen beleid met 16 megaton CO2 -equivalenten tot 154 [136-179] megaton. Daarmee komt de emissiereductie in 2030 uit op 31 [19-38] procent ten opzichte van 1990.” 
Een en ander is gevisualiseerd in de tabel 3.8.

Volgens het CPL  zijn in de CBS-statistieken ten onrechte een aantal posten weggevallen. Zo ontbrak voor het jaar 2017 een deel van het aardgasverbruik en restgassenverbruik van enkele chemische bedrijven; daardoor ontbrak 1,4 Mton aan emissies uit de chemie. Ook ontbrak in de NEV 2017 een deel van de aardgasinzet bij de raffinaderijen, waardoor 1 Mton emissie ontbrak. Indien deze omissies doorwerken naar 2030, zou de emissie dus 2,4 Mton hoger liggen dan geraamd in het basispad. (blz. 20 , PBL 2019).

Om de meest recente trend naar 2020 te kunnen bekijken is het echter wel zinvol om naar de CBS-gegevens te kijken. Deze  stelt dus voor 2016 dat de emissie ten opzichte van 2015 alweer 1 procent was gestegen, de uitstoot van broeikasgassen was 197 miljard kg CO2-equivalenten. 11 procent lager dan 1990. Voor 2017 zien we een daling van ca. 1,4 procent,  ofwel 3 Mton CO2, naar 193,5 Mton CO2-equivalenten. Voor koolstofdioxide zelf is de emissie overigens nog steeds net zo hoog als in 1990, maar de uitstoot van de overige broeikas-gassen was wel gehalveerd ten opzichte van 1990. Helaas moet op basis van de kwartaalberichten van 2018 alweer de conclusie worden getrokken dat de daling niet heeft doorgezet. Dit zou betekenen dat in dit jaar in totaal een daling van 23,5 Mton CO2-equivalenten (2018 niet meegerekend) gehaald moet worden, om nog enigszins op de gewenste koers van het Basispad te geraken.

Maar hoe zit het dan met de emissie door de elektriciteitsproduktie? De energiesector heeft inderdaad een flinke slag gemaakt (emissie van 53,2 naar 48,9 Mton CO2), maar zal dus tot 2030 nog eens (20,2-4,3=) 15,9  Mton moeten bezuinigen (ongeveer 33% van het totaal) moeten reduceren om op de koers van het Basispad te blijven.

het NRC kopte op 5 december  2018 als Sinterklaaskado voor de regering dan ook alvast in; “Nederlandse C)2-uitstoot in 2020 veel hoger dan aangenomen”. 

Het blijft een moeilijk uit te leggen verhaal, er moet gereduceerd worden, maar dat desondanks lijken de instrumenten waarmee een dergelijke reductie betaalbaar zou zijn, nog steeds niet beschikbaar.
Zonne- en windenergie hebben het probleem dat ze weliswaar redelijk betaalbaar lijken te zijn, maar niet produceren wanneer ze moeten, terwijl energieopslag de zaak nog veel duurder maakt. De optimistische verhalen over windenergie op zee lijken, in het licht van het torenhoge subsidiebedrag wat is uitgetrokken voor ons meest moderne windpark op zee Gemini  (zie: https://www.climategate.nl/2017/05/68673/), ook niet echt betrouwbaar en het laaghangende fruit zal inmiddels al lang van de bomen te zijn gehaald.

Op grond van het bovenstaande, is wellicht de lijn van Lomborg en Nordhaus, de beste manier om te begaan, om af te komen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen (uiteindelijk moeten we wel, op is op). Investeren in onderzoek, alvorens in de spagaat te komen zitten van grote reductiebeloften, maar hiervoor niet de financiële consequenties te kunnen (gelet op de geringe populariteit van de kiezers) of willen dragen. Nederland zal hierin wel geen eenling zijn binnen Europa…