Afzwakken van de doelen is geen optie voor de natuur; de egotrip van Roland Bobbink

De afgelopen dagen hebben de natuurorganisaties zich in ferme taal uitgelaten over “de stikstofcrisis’ die Nederland teistert.
In de rug gesteund door de vele ‘nudges’ van het NOS journaal, waar ik nog geen inhoudelijke stem heb gehoord die enigszins een wat genuanceerder geluid laat horen, is inmiddels het blijkbaar de milieuconsensus dat we ‘nog vier jaar hebben’ om de enorme hoeveelheden stikstof in het land te saneren, omdat anders onze unieke natuur gaat omvallen.

Centraal in het debat staan voor Greenpeace de 14 natuurtypen waarvoor, volgens het in opdracht van Greenpeace geschreven rapport van Roland Bobbink, herstelmaatregelen niet of nauwelijks werken. En het ‘point of no return’ nabij is.

En dan is een beetje druk uitoefenen best toegestaan. Hilde-Anna de Vries, Greenpeace expert landbouw & stikstof stelt bijvoorbeeld:
“Natuurliefhebbers, bouwers en boeren kunnen niet langer aan het lijntje worden gehouden. Het is aan dit kabinet om de natuur die nu op omvallen staat te redden. Als de minister er niet snel voor zorgt dat alle sectoren voor eind 2025 hun stikstofuitstoot terugdringen dan is niet alleen deze meest kwetsbare natuur niet veilig, maar ook haar beleid juridisch niet veilig.”

Oeps, daar kan de Minister het mee doen. Hoezo chantage?
Ongetwijfeld zal de postcodeloterij garant staan voor de te maken kosten (iets wat U overigens zelf betaalt: Giften aan goede doelen (beter gezegd: aan ANBI’s) zijn voor de loterij aftrekbaar in het kader van de heffing van inkomstenbelasting), maar of dit zorgt voor een betere samenwerking?

Ik heb het eerder al aangegeven; het Greenpeace-rapport over stikstof is best een blog op zichzelf waard. Waarom gaat deze kwetsbare natuur dan precies verloren? Welke (internationaal erkende) wetenschappelijke noodzaak is er voor het Nederlandse stikstofbeleid?

Het greenpeace rapport

Roland Bobbink is de auteur van “Effecten van stikstofdepositie nu en in 2030: een analyse” waarin ‘het kwaad van stikstof’ uitgebreid aan de orde komt.
Ik hoop dat hij voor dit rapport geen al te hoge prijs heeft gevraagd, want als je de literatuurlijst van het rapport bekijkt, is het meer een ‘The best of Roland Bobbink’-rapport geworden. De auteur zelf refereert naar maar liefst 41 rapporten van (mede) zijn eigen hand en, zoals ik al in mijn vorige blog aanhaalde is het aantal internationale studies waarnaar wordt verwezen wel heel karig. Vijf stuks (van de ongeveer 175 aangehaalde rapporten) zijn jonger dan vijf jaar, waarvan er vier niet echt relevant zijn en de belangrijkste (Sutton, 2020) ongeveer het tegengestelde beweert van de belangrijkste boodschap van Bobbink.
In het Sutton-rapport wordt bijvoorbeeld Nederland, samen met Denemarken, als positief modelland aangehaald ten aanzien van de aanpak van ammoniak. (zie vorige blog)

Het geeft allemaal te denken.

Bobbink gaat in hoofdstuk 2 van zijn rapport in op de schadelijke effecten van stikstof voor de natuur. Maar voor meer details is er een verwijzing naar: “Bobbink et al. 2014; Bobbink & Weijters 2018 en Bobbink 2019”.

Dan gaat het om:

  • Directe toxiciteit

  • Vermesting (N-eutrofiëring)

  • Verzuring

  • Negatieve effecten van gereduceerd stikstof (ammonium & ammoniak)

  • Gevoeligheid voor microbiële infecties en insectenplagen

  • Gevolgen voor de fauna

Graag wil ik deze aspecten toch even langslopen.

Ad 1) Directe toxiciteit

Zelfs Bobbink moet toch toegeven: “De concentraties van stikstofdioxide of ammoniak zijn echter in Nederland tegenwoordig zodanig dat dit effect nauwelijks meer voorkomt, en dit mechanisme zal daarom hier niet verder behandeld worden.”

Een uitzondering wil Bobbink wel maken voor korstmossen: “waardoor de soortenrijkdom van deze groep in stuifzand, heide, bos en zelfs kalkgrasland al sinds de jaren zestig of zeventig van de vorige eeuw drastisch is verminderd.”

Nu heeft de problematiek van de directe toxiciteit van stikstof natuurlijk helemaal niets te maken met de teloorgang van de zuurminnende korstmossen, maar als Bobbink  het onder deze noemer wil behandelen, kan dat natuurlijk (het is zijn rapport).
En hij heeft gelijk, onder de invloed van de verzuring is de soortenrijkdom van korstmossen in de tweede helft van de vorige eeuw blijkbaar flink afgenomen. Maar de verzuring is (dankzij ammoniak) omgeslagen naar haar tegendeel, volgens Sutton (zie vorige blog).
Te verwachten is dan dat de soorten die het veld moesten ruimen door de verzuring, door de huidige ontwikkelingen wel weer terug kunnen komen. Dat gaat uiteraard ten koste van de soorten die van de verzuring hebben geprofiteerd. Maar als we deze soorten dan ook weer moeten beschermen, dan lijkt het een wel heel moeilijke discussie te worden.
Misschien moeten we de zinkfabrieken dan ook maar weer vragen om ongezuiverde lozingen op het oppervlaktewater te plegen, zodat de kwetsbare zinkweiden weer kans op overleving maken.

Ad 2) Vermesting

De discussie over de vermestingsproblematiek is lastig in een land waar vrijwel alle natuur halfnatuur is en bestaat bij de gratie van een eerdere roofbouw op landbouwgronden (ik heb hier natuurlijk al veel vaker over geschreven). Het is bovendien een behoorlijk theoretische discussie geworden.
De meest ontwikkelde kwetsbare gebieden (blauwgraslanden) blijken te liggen in gebieden waar de stikstofdepositie zo ongeveer het hoogst is (Bennekomse Meent), terwijl door Bobbink alleen wordt verwezen naar proeven waar stikstof is toegevoegd in natuurgebieden.
Hij vermijdt hierbij in zijn laatste rapport overigens om aan te geven om welke hoeveelheden stikstof het hier gaat. In eerdere rapporten heeft hij dat wel gedaan (de levende natuur, november 2010):
“Empirische KDW-en zijn gebaseerd op significante uitkomsten van experimenten in het veld of in mini-ecosystemen waarin de toevoer van N-verbindingen is verhoogd (of soms verlaagd!). Hierbij is het essentieel dat in het experiment minimaal een behandeling is opgenomen waarin alleen de toevoer van N varieert, dus zonder gift van andere nutrienten of een andere behandeling. Een belangrijke voorwaarde is verder dat het experiment niet te kort (≥2 jaar, liefst 4-5 jaar of langer) heeft geduurd en dat de behandelingen met N (≤ 100 kg N ha-1 jr-1) niet te extreem zijn vergeleken met N-deposities in Europa.”

Bij onze extreme stikstofneerslag die “binnen vijf jaar zo ongeveer alle kritische natuurwaarden gaat vernietigen” gaat het om 22,4 kg stikstof per hectare per jaar. Is 100 kg stikstofbemesting per hectare per jaar dan niet extreem?

Ad 3) Verzuring
Ik wil het hier kort houden. Ik ben hierop in mijn vorige blog al uitgebreid ingegaan. Grappig is natuurlijk wel dat het NOS de dag na mijn blog, Roland Bobbink zelf, als ‘neutrale deskundige’ heeft uitgenodigd om zijn visie op de stikstofproblematiek te geven (zie link).

Hij verwijst naar verzuring (in een eikenbos nota bene) als belangrijkste probleem als gevolg van de stikstofdepositie. Het is voor de meer visueel ingestelden misschien aardig om wat contrasterende beelden te laten zien van het programma ROEG van 18 Mei 2019 (zie link), vanaf minuut 7:50 t/m 12:45.

Fraai is overigens dat het NOS zich hier zelf heeft gecensureerd. Wanneer je het acht uur journaal van 12 augustus 2022 terugkijkt (van minuut 8:02 t/m 9:44) hoor je toch ook andere ronkende teksten dan al in de bovenstaande NOS-link zijn weergegeven. Op de vraag: “Ook tussen 2030 en 2035 kan dit bos omvallen” antwoordt Bobbink: “Ja, het is al aan het omvallen, kijk maar, ze liggen daar”. Waarop de neutrale journaal-journalist aansluit: “Dat is de keuze, omvallende bossen, of omvallende boeren. Beide overeind houden, dat gaat niet, zegt hij.”

Hoe haal je het in je hoofd.
Natuurlijk is Bobbink al langer bekend om zijn radicale stikstofstandpunten (zie o.a. zijn stikstof litanie, waarbij je je toch afvraagt in hoeverre zo iemand nog serieus genomen moet worden).
Maar waarom gaat hij voor het NOS journaal (waarom nodig je hem ook uit?) een dergelijke uitspraak doen, terwijl hij weet dat hij hier ingaat tegen zowel de resultaten van het grootste wetenschappelijke onderzoek ooit (zie link). Maar ook tegen de nasleep daarvan (o.a. de publicatie “Terug naar het lindewoud”, op basis waarvan Staatsbosbeheer duizenden lindebomen en andere bodemverbeteraars als es, esdoorn, iep en hazelaar heeft aangeplant) en de huidige wetenschappelijke consensus (Sutton)?

Misschien is het beter om maar door te gaan naar het volgende brandpunt…

Ad 4) Negatieve effecten van gereduceerd stikstof (ammonium & ammoniak)

Hierbij gaat het volgens Bobbink over: “die situaties waar de vegetatie is (of was) aangepast aan nitraat als dominante stikstofvorm voor groei, maar de zeer zwak tot zwak gebufferde bodem wel relatief gevoelig was voor bodemverzuring op lange termijn, waarbij door geremde nitrificatie ammoniumaccumulatie optreedt bij hoge depositie van gereduceerd stikstof.

Overigens worden deze plantensoorten van zwak tot matig gebufferde bodems – nu bijna allemaal op de Rode lijst – ook nog eens bedreigd door de overige gevolgen van versnelde bodemverzuring door atmosferische depositie.”

Ik ben bang dat hier toch weer de fantasie van Bobbink op de loop gaat met de feiten. Welke planten zijn aangepast aan nitraat als dominante stikstofvorm voor groei? Ik heb toch aardig wat plantenboeken in mijn bibliotheek staan, maar hiervan heb ik nog nooit gehoord of gelezen…

Het probleem is internationaal niet bekend en wordt hier als aanvulling op de verzuringsproblematiek geïntroduceerd. Overigens blijkt Bobbink opnieuw, juist in de biotopen die hij beschrijft, nog nooit van (alkaliserende) denitrificatie te hebben gehoord.
Een aanvullend probleem is dat korstmossen volgens Bobbink niet zijn aangepast aan “hoge opnames en assimilatie” van ammoniak, terwijl Sutton nog aantoont dat het korstmossen alleen reageren op de veranderende zuurgraad als gevolg van ammoniak.

Ook hierbij dus niets wat als internationaal breekpunt voor de stikstofbestrijding kan worden gezien.

Ad 5) Gevoeligheid voor microbiële infecties en insectenplagen

Hoe Bobbink aan de hand van een aantal voorbeelden wil aantonen dat juist stikstof de oorzaak moet zijn van het frequenter optreden van insectenplagen, zoals de eikenprocessierups, is me een raadsel en lijkt mij hoogst onzeker. Iets wat uiteindelijk ook door Bobbink wordt toegegeven: “De causaliteit tussen verhoogde stikstofdepositie en toegenomen ernst van infecties en plagen is echter nog maar voor weinig soorten en systemen vastgesteld.”

De slechte conditie van planten maakt dat deze gevoeliger zijn voor ziekten en plagen. Als je denkt dat dat allemaal komt door stikstof, dan lijkt de stap logisch. Wanneer je er vanuit gaat dat deze relatie helemaal niet helder is, dan is die vervolgstap dus juist ook helemaal niet logisch…

Ad 6) Gevolgen voor de fauna

Zowel het habitat van de dieren verandert als gevolg van de stikstofproblematiek (zoals bijvoorbeeld de vergrassing van heide), maar ook de kwaliteit van het voedselaanbod wordt volgens Bobbink ernstig aangetast door stikstof:
“Deze veranderde voedselkwaliteit kan de ontwikkeling van herbivore ongewervelde dieren sterk negatief beïnvloeden, en doorwerken naar carnivore insecten en spinnen. Dit kan tenslotte ook de populaties van veel grote dieren zoals reptielen en vogels in leefgebieden met een hoge stikstoflast doen instorten.”

Het zou toch mooi zijn als er ergens een aansprekend voorbeeld voor deze geschetste problematiek zou bestaan. Het uitgebreide onderzoek waarnaar Bobbink in dit kader verwijst (Vogels, 2020, overigens in samenwerking met Bobbink geschreven), is een groot hypotheseverhaal, wat onderbouwd wordt door een dagvlinder trendanalyse, waarbij de volgende hypothese werd getest: “Waardplantspecialisten van oligotrofe habitats zullen eerder negatieve effecten van veranderde voedselkwaliteit ondervinden dan waardplantgeneralisten van meso- tot eutrofe habitats”.

Hoe je de populatieontwikkeling van dagvlinders echter kunt relateren aan alleen het voedselaanbod is me echt een raadsel. Het is echter het enige veldonderzoek wat is gedaan, naast een zeer uitgebreide literatuurstudie over voedingsleer, waardoor dit soort hypotheses overblijven:

“N-depositie kan de samenstelling en concentratie van secundaire plantenstoffen bij producenten beïnvloeden. Vooral onder van nature oligotrofe omstandigheden nemen concentraties N gebaseerde metabolieten toe en die puur op C gebaseerde af, wanneer het N aanbod experimenteel wordt verhoogd. Of deze gangbare regel ook opgaat onder chronische N-depositie is echter twijfelachtig, aangezien groei van producenten uiteindelijk niet langer N gelimiteerd is en uiteindelijk C allocatie aan groei niet verder meer toe neemt (met als gevolg weer een hogere allocatie van C aan secundaire metabolieten). Wanneer toegenomen N beschikbaarheid leidt tot verlaagde gehalten van C gebaseerde metabolieten neemt de voedselkwaliteit voor herbivoren toe, met name voor slecht aan antivraatstoffen en fytotoxinen aangepaste generalistische herbivoren. Dit is, in samenhang met een eventuele opheffing van N gelimiteerde groei een mogelijke verklaring voor het optreden van insectenplagen in arme bossen en dwergstruikgemeenschappen.”(p.125)

De regel gaat dus waarschijnlijk niet op, maar wanneer “toegenomen N beschikbaarheid leidt tot verlaagde gehalten van C gebaseerde metabolieten neemt de voedselkwaliteit voor herbivoren toe.”

Maar het was toch zo dat juist de voedselkwaliteit zo slecht zou worden dat “in leefgebieden met een hoge stikstoflast” hele voedselpiramides zouden instorten?

Kortom, ook hierbij lijkt mij de conclusie gerechtvaardigd dat hierbij geen echte aanwijzingen zijn die zorgen voor een groot alarm.

Ten slotte

De vraag blijft dus staan; welke (internationaal erkende) wetenschappelijke noodzaak is er voor het Nederlandse stikstofbeleid? Uit het lijvige Greenpeace onderzoek valt die helaas niet te ontdekken…

een dergelijke conclusie is natuurlijk vervelend voor wetenschappers als Roland Bobbink, van wie we er in Nederland een aantal kennen, die hun hele werkende leven hebben besteed aan het in kaart brengen van ‘het ammoniak-kwaad”.
Maar het kan niet zo zijn dat Nederland op basis van ego-trippende stikstofdeskundigen aan de slag gaat met een niet bestaand probleem, en op die manier honderden miljarden euro’s verspilt. Geld wat we echt veel beter kunnen besteden; aan dierenwelzijn of habitatherstel bijvoorbeeld? 

Daarnaast is het me ook wel wat waard om niet in het land te wonen wat, ten aanzien van de natuurbescherming, als de risee van Europa kan worden beschouwd…


Geplaatst

in

door

Tags: