Energieverkenning I; basisbeginselen

De Klimaat- en Energieverkenning 2022 is op 1 november jl verschenen. De Klimaat- en Energieverkenning (KEV) wordt in de Klimaatwet genoemd om de voortgang van het klimaatbeleid te monitoren. Eenmaal per jaar moet de KEV op duidelijke en integrale wijze verslag doen van de volle breedte van het gevoerde klimaat- en energiebeleid en de verwachte effecten daarvan.
Het LPB heeft de taak gekregen om deze belangrijke voortgangsrapportage uit te voeren. Dat blijkt geen gemakkelijke opgave. Er is een flink projectteam van minimaal 65 medewerkers (exclusief de adviesgroep van 20 medewerkers) is aan de slag geweest om van dit rapport een basisdocument voor de energietransitie te maken.
Er is ten aanzien van deze energietransitie veel stof tot discussie en we zien dat de kloof tussen voor- en tegenstanders grofweg loopt tussen degenen die overtuigd zijn van het bestaan van een klimaatcrisis en die wie hier wat minder mee hebben (de klimaatdiscussie is natuurlijk op alle fronten verbonden met de energietransitie). Ik behoor zelf dus tot die laatste groep, maar ben ook van mening dat een zelfvoorzienende energiehuishouding met betrouwbare en vooral betaalbare energie een mooi ding is.
En dan is er best wel wat goed nieuws te melden ten aanzien van de omslag van onze energievoorziening volgens de KEV:
“In 2030 zijn de emissies naar verwachting gedaald met 39-50 procent ten opzichte van 1990, uitgaande van alleen het vastgestelde en voorgenomen beleid (figuur 1, kerntabel 2). De restopgave tot het streefdoel van 55 procent emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990 bedraagt daarmee nog 5-16 procentpunt, oftewel 12-36 megaton CO₂­equivalenten. De geraamde emissiereductie in 2030 is met 39-50 procent iets groter dan in de KEV 2021, die uitkwam op een reductie van 38-48 procent (beide berekend inclusief landgebruik).”
Er is een daling van 1990 (227 Mton CO2-eq) naar 172 Mton CO2-eq en in de zeven jaren die nu nog komen tot 2030 gaat er nog eens 45 tot 50 Mton CO2-eq vanaf.
Het is natuurlijk wel interessant om te zien hoe ‘we’ dat voor elkaar krijgen.
Dan is het zaak om eerst eens te kijken naar hoe onze energiehuishouding eigenlijk in elkaar steekt. Het zou dan logisch zijn om hier simpel te verwijzen naar een van de vele statistische websites die hier een beeld van geven, maar ik vrees dat het vrij lastig is om hier een duidelijk beeld van te krijgen. Dat blijkt zelfs voor het legertje onderzoekers van het PBL nog erg lastig (hierover later meer).

Energievoorziening

Onze energie werd in 2021 voor het overgrote deel geleverd door fossiele brandstoffen. Zo zorgden bij benadering 10 miljoen ton kolen voor 234,1 PJ aan energie. Bij benadering 26,3 miljoen ton aardolieproducten zorgden voor een 1.102,5 PJ energie. Er was 35,9 miljard m3 aardgas nodig om 1.261,9 PJ energie bij te dragen en hernieuwbare energie leverde ook 344,3 PJ. Overige energiedragers (kernenergie ed) zorgden voor nog eens 87,7 MJ. Totaal dus 3.031,4 PJ per jaar.
Van dit totaal werd vooral aardolie niet alleen gebruikt voor energieopwekking, maar ook als grondstof. Daardoor verdwijnt weer 536,2 PJ. Ook is er nog een distributieverlies van 25,9 PJ. Het CBS geeft ‘statistische verschillen’ de schuld van een verlies van 11,4 PJ. Blijft over 2457,9 PJ.
Grafisch, na aftrek van de bovenstaande posten (na rato) is de energievoorziening als volgt grafisch weer te geven:
Van dit totaal wordt maar liefst 1099 PJ ingezet voor elektriciteitsproductie, wat ons 439,7 PJ aan elektrische energie oplevert en ook nog 202,1 PJ aan nuttige warmte. Opnieuw een verlies van 457,2 PJ basisenergie. Blijft over 2000,7 PJ.

Energiegebruik

Deze hoeveelheid energie wordt verdeeld over de gebruikers. Het PBL en het CBS gebruiken hier helaas een van elkaar afwijkende indeling, maar dit verbruik (in PJ) ziet er ongeveer zo uit:
Wanneer we bij de PBL data ook nog de energiesector (205,4 PJ) optellen komt het goed overeen. PBL doet dit niet omdat:
“De raffinaderijen, winning van olie en gas, cokesfabrieken en hoogovens vallen binnen de energiestatistieken bij de energiesector en hebben vanwege internationale afspraken geen finaal energieverbruik.
Omdat bij de broeikasgasemissies de emissies van de hoogovens nog bij de nijverheid wordt meegenomen, is het eigen verbruik van de hoogovens hier ook bij de nijverheid meegenomen.”
Het is me overigens niet duidelijk waar die bijdrage van de hoogovens dan is gebleven, maar voor de rest klopt het natuurlijk prima.
Onze huishoudens gebruiken gemiddeld 1169 m3 aardgas en 2479 kWh elektriciteit. Voor 8,1 miljoen huishoudens is dat dus 72,3 PJ/jaar aan elektriciteit en 347,7 PJ/jaar voor warmte.
Wanneer de cijfers van het PBL kloppen gebruiken Diensten dus 128,7 PJ/jaar aan elektriciteit en 130,3 PJ voor warmte.
Bij een totaal van 2000,4 PJ ziet dit er dus weer als volgt grafisch uit:
Tegen deze achtergrond is het goed om te weten waar het PBL zijn bezuinigingen ziet:
In het optimale scenario is er dus nog 73 PJ over voor de huishoudens. De diensten komen uit op een negatieve waarde van -64 PJ (iemand zal dan toch ‘een rekenfoutje’ hebben gemaakt). De energiebehoefte van de nijverheid halveert zo ongeveer (over blijft 273 PJ). Voor het vervoer blijft nog twee derde over (284 PJ) en de landbouw houdt nog 111 PJ over.
Raar is dat de optelling van deze scenario’s niet helemaal klopt. Volgens Excel zou het maximale scenario uitkomen op 1036 PJ in plaats van 939 PJ.  In het minimale scenario hebben we het dan over 630 PJ.
Van het 2000,4 PJ verbruik in 2021 is er in 2030 nog maar 964,4  PJ over (in een meer ‘realistisch’ scenario wordt dit 1370,4 PJ). Dat de energiesector helemaal buiten beschouwing wordt gelaten is overigens wel een beetje vreemd.
Het zal duidelijk zijn, er gaat flink wat veranderen de komende 7 jaar…
Maar na al deze cijfers is een uitleg over wat er precies gaat veranderen volgens het KEV, misschien handig om in een volgende blog te behandelen.

Geplaatst

in

door

Tags: