Energieverkenning II; verbruikersbesparingen

Het mooie van een document als de Klimaat-en energieverkenning 2022 (KEV, zie vorige blog) is natuurlijk dat je alle plannen van de overheid ten aanzien van de energievoorziening mooi overzichtelijk in één document hebt staan. Nadeel is natuurlijk dan wel weer dat je een overkill aan informatie en nauwelijks te controleren cijfermateriaal toegeschoven krijgt, waarbij niet echt heel veel moeite is gedaan om het ook tot een leesbaar geheel te maken.
Om bijvoorbeeld een indruk te krijgen van de aard van de besparingen die het PlanBureau voor de Leefomgeving (PBL), de auteur van de KEV, voor ogen heeft, is het nuttig om op pagina 19, de Kerntabel 3, Broeikasgasemissies per sector in megaton CO2-equivalenten, te bestuderen.
Maar goed, dat is uitgedrukt in megaton CO2-equivalenten, zodat het nog niet duidelijk wordt of die besparing nu in energievriendelijker energiedragers, dan wel in besparingen gezocht moet worden.
In de volgende kerntabel (Energieverbruik in petajoule (PJ)) is dat iets duidelijker, maar vooral voor ingewijden. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat een geïnteresseerde leek heel veel informatie kan halen uit deze ‘Kerntabel 4’:
En lastig is natuurlijk sowieso dat het Finaal hergebruik volgens het CBS weer iets anders is als het Finaal energieverbruik voor besparing (EED), wat dus weer afwijkt van het Bruto-eindverbruik voor aandeel hernieuwbaar (RED), terwijl dat laatste blijkbaar ook wél weer hetzelfde is als het Bruto finaal eindverbruik (pentajoule) van tabel 5…
In Kerntabel 5 is natuurlijk wel weer te zien is we dat energiebesparing, zoals ook al besproken in de vorige blog,  in ieder geval een bijdrage moet gaan leveren die ligt tussen de 721 en 939 PJ. Maar hoé gaan we dat dan doen?

Wat is relevant?

In hoofdstuk 4 van de KEV wordt dit verduidelijkt:
“Het finaal energieverbruik wordt beïnvloed door drie onderliggende ontwikkelingen.
Als eerste door toe- of afnemende activiteitenniveaus (volume-effecten, bijvoorbeeld samenhangend met economische groei of bevolkingsgroei). De tweede ontwikkeling betreft verschuivingen tussen subsectoren of deelactiviteiten (structuureffecten, zoals een verschuiving naar producten waarvan het productieproces minder energie-intensief is, of een verschuiving naar andere vervoermiddelen). De derde ontwikkeling bestaat uit verbeteringen van de energie-efficiëntie (energiebesparing: hetzelfde doen met minder energie). Dat het finaal energieverbruik ten opzichte van 2000 is gedaald terwijl de economie en de bevolking zijn gegroeid maakt duidelijk dat structuureffecten en energiebesparing samen de toename van activiteiten meer dan hebben gecompenseerd.”
Natuurlijk is dat laatste niet helemaal zo te vertalen. Het ‘outsourcen’ van energie-intensieve industrie (vanwege de hoge energieprijzen in West-Europa) en de warmte van de afgelopen jaren, zullen beslist een bijdrage hebben gehad die niet echt als successen van ‘beleid’ mogen worden gevierd. Helaas is voor deze ‘trivialiteiten’ geen berekening gemaakt.
De energie-historie en geprojecteerde toekomst wordt in figuur 4.1 van het rapport uiteen gezet:
Wanneer u zich dan afvraagt waar precies die energiebesparing zit, die voor het jaar 2030 toch ergens zou liggen tussen de 721 en 939 PJ, dan bent u niet de enige. Maar misschien moeten we concluderen dat die besparingen niet echt besparingen zijn, maar juist terug te vinden moeten zijn in een andere manier van energieopwekking. Het aandeel hernieuwbare energie zou volgens de planning immers 506-608 PJ bedragen. De ‘besparingen door gebruikers’ zijn dan klaarblijkelijk een hoeveelheid die ligt tussen de 215 en 331 PJ. Iets wat misschien wel weer uit de bovenstaande figuur valt te halen.

Sectoren verbruik

Hoofdstuk 5 van de KEV is in zijn totaliteit gewijd aan de verschillende sectoren waar dus besparingen zijn te vinden. Gelet op de hoeveelheid tekst wil ik me toch beperken tot de belangrijkste energie-posten, die ik ook in mijn vorige blog heb behandeld:
industrie, huishoudens en diensten, landbouw en mobiliteit.
De energiesector komt pas later in beeld en landgebruik is enerzijds wel een wat kleinere post en bovendien is de behandeling hiervan zodanig complex dat het voor de grote lijn alleen verwarring oplevert.

1)      Industrie

Volgens kerntabel 3a is er in 2030 een te verwachten daling van de broeikasgas-uitstoot ter grootte van 12,2 Mton CO2-eq. ten opzichte van de situatie in 2021.
Opvallend bij de behandeling van de geschiedenis van het industriële verbruik van energie en de uitgestoten CO2-equivalenten, is dat tussen beide nogal een verschil bestaat:
Het energieverbruik is tamelijk gelijk gebleven terwijl de totale uitstoot van broeikasgassen flink is gedaald. Dit grote verschil is dan ook te danken aan de uitstoot van ‘overige broeikasgassen’ (anders dan CO2). De uitstoot van methaan bij de afvalstortplaatsen en de sterke afname van lachgas bij de salpeterzuurproductie in 2008 zijn hier dus verantwoordelijk voor een reductie van ongeveer 20 Mton CO2-eq.
Verder valt op dat het energieverbruik nagenoeg niet verandert, maar toch zien we na 2025 een opvallende ‘dip’ in de broeikasgas-uitstoot. Dit wordt dan weer veroorzaakt door de dan eindelijk aanwezige grootschalige mogelijkheid tot Carbon Capture and Storage (CCS), het afvangen, transport en ondergronds opslaan van kooldioxidegas. Hiervoor houdt het PBL maar liefst 9 Mton CO2 aan.
Bovendien houdt het PBL rekening met een omschakeling van door fossiele brandstoffen aangedreven motoren naar elektrisch aangedreven motoren (elektrificatie), die dan 2 tot 4 Mton CO2 moet opleveren. Dit heeft overigens nauwelijks consequenties voor de totale hoeveelheid elektriciteit die in de industrie wordt gebruikt, want alle elektrische apparatuur wordt steeds zuiniger.
Nog verdere methaanreductie en lachgasafvang moeten ook nog eens resp. 1 en 0,5 Mton CO2-eq opbrengen. Ten opzichte van 2021 levert dit alles dus inderdaad een herleidbare geschatte reductie op van minimaal 12,2 Mton CO2-eq. reductie.

2) Gebouwde omgeving

Kerntabel 3 voorspelt voor de gebouwde omgeving (huishoudens plus diensten) een reductie van de broeikasgas-uitstoot van 6,5 Mton CO2-eq. Volgens het KEV 2022 zijn de belangrijkste oorzaken van de afname met name: duurzame nieuwbouw, het treffen van verduurzamingsmaatregelen tijdens reguliere woningverbetering, gedragsverandering en klimaatverandering (gemiddeld warmere winters).

Huishoudens

Volgens het KEV 2022 wordt de ontwikkeling van het energiegebruik in huishoudens voor het grootste deel niet door beleid bepaald, maar door andere onderliggende trends: “Alleen al door klimaatverandering zal het gasgebruik in 2030 maar liefst 9 procent lager zijn dan in 2000 [nu maar hopen dat die doorzet, EJ].
Daarnaast hebben de toename van eenpersoonshuishoudens [???], de nieuwbouw van relatief kleine nieuwbouwwoningen en gedragsverandering allemaal een effect op het energieverbruik per woning. Daarnaast verbeteren huishoudens hun woning, waardoor die ook zuiniger wordt, en vervangen ze hun oude apparaten door nieuwe efficiëntere exemplaren. Al deze trends samen, zorgen ervoor dat het energieverbruik in woningen al decennia daalt. (…)
De emissies die meetellen voor de sector huishoudens, zijn nagenoeg volledig afkomstig van de verbranding van aardgas. Het (temperatuurgecorrigeerde) verbruik van aardgas is gedaald van 381 petajoule in 2000 naar 288 petajoule in 2020, en in 2021 gestegen naar 296 petajoule. (…) In 2030 zal het aardgasverbruik van huishoudens naar verwachting verder zijn gedaald, naar 235 petajoule (figuur 5.8).”
Het is duidelijk dat het geprojecteerde aandeel aardgasvrije woningen hier iets mee van doen moet hebben.
Een flink deel van de woningvoorraad zal elektrisch worden verwarmd Er zijn ongeveer 8 miljoen woningen in Nederland, dus 23% daarvan zou dan toch neerkomen op 1,84 miljoen woningen.
Vreemd is wel dat dit volgens het KEV nauwelijks invloed zal hebben op het elektriciteitsverbruik. Dat bedroeg in 2021 79 PJ per jaar, en zal in 2030 uitkomen op 80 PJ per jaar.
Dat is gek omdat een woning met een gemiddeld verbruik van 1169 m3 aardgas dus ongeveer 42000 MJ verstookt per jaar. Bij gebruik van een warmtepomp met een SCOP van 4 brengt 1 kWh elektrisch 14,4 MJ op, wat dus een elektriciteit voor verwarming op ongeveer 1000 kWh brengt. Bij 2 miljoen woningen zijn dat dus ongeveer 28 PJ die extra geproduceerd (en dus ergens bespaard) moeten worden.
Het kabinet bereidt daarnaast nog een normering voor waarbij vanaf 2026 bij vervanging van een cv-ketel een hybride warmtepomp (of beter) verplicht is, mits de woning of het gebouw daarvoor geschikt is. Een van de doelen van het Beleidsprogramma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving (BZK 2022) is het installeren van 1 miljoen hybride warmtepompen in bestaande bouw. Bij voorgenomen beleid neemt het aantal hybride warmtepompen in woningen al toe van circa 50.000 in 2021 naar circa 340.000 in 2030.

Diensten

De daling van broeikasgasemissies bij de sector Diensten komt door een daling van het temperatuur-gecorrigeerde energetisch gasverbruik van 149 petajoule in 2000 naar 115 petajoule in 2020. Het KEV stelt: “Het temperatuurgecorrigeerde gasverbruik was in 2021 109 petajoule en daalt in de raming met vastgesteld en voorgenomen beleid verder naar 71 petajoule.
Het finaal elektriciteitsverbruik van de dienstensector is gestegen van 97 petajoule in 2000 naar 126 petajoule in 2011. In de periode daarna daalde het finaal elektriciteitsverbruik naar 120 petajoule in 2020. In 2021 was het finaal elektriciteitsverbruik 122 petajoule, en in de raming met voorgenomen beleid wordt een verdere daling verwacht naar 116 petajoule in 2030. De dalende trend in het finaal elektriciteitsverbruik vanaf 2011 is het gevolg van efficiëntie ­eisen vanuit de Ecodesign­richtlijn aan verlichting, ICT, pompen en ventilatoren in gebouwen. Na 2021 wordt een verdere daling verwacht door elektriciteitsbesparing als gevolg van de energiebesparingsplicht. Vanaf 2027 verandert de dalende trend in een stijgende trend omdat de energiebesparing wordt gecompenseerd door de groei van de sector en de toename van het gebruik van elektrische warmtepompen.”
Dat lijkt me overigens rijkelijk laat; de warmtebehoefte in de dienstensector zou in 2030 met meer dan een derde afnemen en pas vanaf 2027 zou daar enig effect van te verwachten zijn?
Van de beleidsmaatregelen die zijn gericht op de dienstensector wordt in de raming het grootste besparingseffect verwacht van de handhaving van de energiebesparingsplicht uit de Wet milieubeheer: “Deze maatregel verplicht bedrijven en instellingen om alle energiebesparende maatregelen te nemen die zich binnen vijf jaar terugverdienen. Met ingang van 1 juli 2019 is de informatieplicht in werking getreden. Bedrijven en instellingen zijn per inrichting verplicht in het eLoket van RVO aan te geven welke maatregelen zij in het kader van de energiebesparingsplicht hebben getroffen.”

3) Landbouw

In 2021 bedroegen de totale broeikasgasemissies door de landbouw 27,1 megaton CO₂-equivalenten, waarvan 8,7 megaton door energieverbruik en 18,4 megaton uit overige processen. De procesemissies uit de veehouderij en de akkerbouw betreffen dus twee derde van de totale broeikasgasuitstoot van de landbouw.
De totale uitstoot van broeikasgassen door de sector landbouw daalt naar verwachting naar 23,2 megaton CO₂-equivalenten in 2030. Daarmee is de broeikasgasuitstoot in dat jaar 30 procent lager dan in 1990. De emissiereductie hang vooral samen met een lager energieverbruik, de verdere afname van overige broeikasgassen is beperkt.
De verwachting is dat de broeikasgasemissies van het energieverbruik door de landbouw afnemen van 8,7 megaton CO₂-equivalenten in 2021 naar 5,6 megaton in 2030 (figuur 5.11). De CO₂- emissies dalen met 2,9 megaton, vanwege een verschuiving naar minder energie-intensieve teelten in de glastuinbouw als gevolg van de hogere energieprijzen en de onzekere marktsituatie. Dit leidt tot een lagere warmtevraag en een dalende inzet van aardgas in ketels. Ook maken WKK installaties minder draaiuren omdat de eigen elektriciteitsvraag voor belichting afneemt.
Het finaal energieverbruik voor warmte in de landbouw wordt gedomineerd door de glastuinbouw. Dit verbruik is tussen 2000 en 2021 afgenomen door besparingsmaatregelen, door renovatie en schaalvergroting van bedrijven (figuur 5.12). Tussen 2000 en 2018 vertoonden de statistieken voor het glastuinbouwareaal een krimp.
Uit de trendmatige verdeling over de teelten blijkt dat vooral de kasoppervlakte voor groenten toeneemt, terwijl het areaal voor (snij)bloemen krimpt. Voor vaste planten blijft het areaal vrijwel constant. De reeds ingezette trend naar opschaling van de bedrijfsgrootte houdt aan. In 2021 is de gemiddelde bedrijfsgrootte bijna 2,4 hectare per bedrijf, in 2000 was dit minder dan 1 hectare per bedrijf. Verder zijn telers intensiever gaan kweken en belichten om meer product per oppervlakte te verkrijgen gedurende een langer teeltseizoen. Daarom is het elektriciteitsverbruik van de landbouw tot 2019 toegenomen. In 2020 keerde de trend.

4) Mobiliteit

Het verbruik van brandstoffen en de bijbehorende uitstoot van broeikasgassen door de binnenlandse mobiliteit (inclusief mobile werktuigen) is in de jaren 2020 en 2021 ernstig vertroebeld geraakt door de coronacrises. Dor het thuiswerkadvies nam het personenautoverkeer met 16 % af.
Naast de coronacrisis hebben ook andere factoren bijgedragen aan de afname van de emissies door de sector mobiliteit. Zo is in maart 2020 de maximumsnelheid op het hoofdwegennet overdag verlaagd naar 100 kilometer per uur. Deze snelheidsverlaging was primair bedoeld om de uitstoot van stikstof te reduceren, maar resulteert ook in een lager energieverbruik en daarmee in een lagere uitstoot van broeikasgassen. Ook is het aantal elektrische auto’s toegenomen in 2020 en 2021. Ten slotte is in 2021 het gebruik van biobrandstoffen voor vervoer verder toegenomen als gevolg van een hogere wettelijke verplichting.
Maar mobiliteit blijft natuurlijk wel, ná de industrie, de belangrijkste bron van broeikasgassen in Nederland. 98% hiervan wordt bijgedragen door CO2.
In 2019 (vóór de coronacrises) was het verbruik van brandstoffen 512 PJ. In 2030 wordt die geraamd op 459 PJ. “Deze daling komt voornamelijk doordat het gebruik van energie in elektrische voertuigen efficiënter is dan in voertuigen die op brandstoffen rijden. Vooral het dieselverbruik neemt naar verwachting af.
Het elektriciteitsverbruik door mobiliteit bedroeg in 2021 ruim 8 petajoule, waarvan twee derde door railvervoer. Het elektriciteitsverbruik neemt naar verwachting toe tot 35 petajoule in 2030. De toename in het elektriciteitsverbruik zit grotendeels bij het wegverkeer. Het elektriciteitsverbruik door het wegverkeer stijgt naar verwachting van 3 petajoule in 2021 naar 27 petajoule in 2030. Ook het gebruik van biobrandstoffen voor mobiliteit neemt naar verwachting toe en is geraamd op 40 petajoule in 2030.

Conclusie?

Hoe reëel is zijn de besparingen die binnen nu en het jaar 2030 moeten zijn doorgevoerd? Ik maak hierbij gemakkelijkheidshalve gebruik van de tabellen die bij de KEV horen en die weer enigszins afwijken van de getallen die in de tekst van het rapport zijn terecht gekomen, helaas zonder dat goed te herleiden is waarom.
Industrie
Volgens vastgesteld en voorgenomen beleid zou de broeikasgas-emissie van 53,2 naar 40,9 Mton moeten dalen (33,3 Mton in de Nijverheid en 19,9 Mton in de energiesector). Een daling die vooral op het conto van de opslag van CO2 geschreven moet worden (9 Mton reductie). Door de vernietiging van de vergunning voor het Porthos-project lijkt deze besparingsmethode echter niet erg zeker meer.
Het totaal verbruik in petajoule (PJ) bedroeg in 2021 voor de totale sector (inclusief niet energetisch gebruik): 1409 PJ (1118 PJ Nijverheid, 291 PJ energie). In 2030 zou het totaal verbruik 1464 PJ (1150 PJ Nijverheid, 314 energie) moeten bedragen op basis van vastgesteld en voorgenomen beleid. Het lijkt er op dat hier niet zo veel bezuinigd te worden. Ook al is het bovenstaande inclusief de toename van het niet-energetisch gebruik van 51 PJ tot 2030.
Huishoudens
Dit ligt heel anders bij de huishoudens. Het 433 PJ verbruik in 2021 (waarvan aardgas 305 PJ) veroorzaakte een emissie van 18 Mton broeikasgas (waarvan 17,5 Mton CO2). In 2030 zal hiervan nog 372 PJ over blijven (waarvan aardgas 236 PJ). Verwacht wordt dat dit een emissie van 14 Mton broeikasgassen (13,5 Mton CO2) zal veroorzaken. Een besparing van 22%, die wordt veroorzaakt door de elektrificatie van de verwarming van de huizen. Vreemd genoeg heeft dit volgens het KEV nauwelijks effect op het verwachte elektriciteitsverbruik.
Diensten
De diensten laten een vergelijkbaar beeld zien als de huishoudens. Een verbruik van 300 PJ in 2021 (waarvan aardgas 127 PJ) zorgt voor een emissie van 6,5 Mton broeikasgassen (6,4 Mton CO2). Elektriciteitsbehoefte is 121 PJ.
In 2030 wordt dit 216 PJ (waarvan aardgas 72 PJ), wat voor een uitstoot van 4,4 Mton broeikasgassen moet zorgen (4,3 Mton CO2). Het elektriciteitsgebruik gaat dan naar 117 PJ. Dit betekent dus dat de verwarmingsbehoefte niet alleen bijna is gehalveerd binnen zeven jaar, maar ook nog energie wordt bespaard. Ook dit is niet héél waarschijnlijk omdat warmtepompen alleen nut hebben bij goed geïsoleerde ruimtes, die niet altijd voorkomen in de dienstensector (oude kantoorpanden ed).
Het lijkt me met andere woorden een beetje stug dat de handhavende ambtenaren deze tovertruc ook inderdaad kunnen realiseren.
Landbouw
Het totaal verbruik in de landbouw bedroeg in 2021 maar liefst 151 PJ (waarvan aardgas 121 PJ). Het totaal aantal broeikasgassen bedroeg hier 27 Mton (waarvan 7,8 Mton CO2). In 2030 moet dat 119 PJ worden (waarvan aardgas 82 PJ). Deze besparing kan dus in zijn geheel door de kassenteelt worden gedragen. Dat zou dus allemaal best wel kunnen (zeker met de huidige gasprijzen).
De uitstoot in 2030 wordt dan 23,3 Mton broeikasgassen (waarvan CO2 5,1 Mton). Voor de overige broeikasgassen verandert dus eigenlijk niet zo veel…
Mobiliteit
Het totaal verbruik in 2021 bedroeg 449 PJ (met dank aan corona), waarvan 438 PJ olieproducten die zorgden voor een uitstoot van 30,5 Mton broeikasgassen (waarvan CO2 29,9 Mton). Dit alles mag toch nog wat stijgen in 2030 tot 469 PJ, maar door de toegenomen elektrificatie zijn hiervan slechts 434 PJ olieproducten. Voor de uitstoot van broeikasgassen betekent dit een daling tot 28,9 Mton (waarvan 28,5 Mton CO2).
Totaal zien we dus (exclusief niet-energetisch gebruik en eigen gebruik elektriciteit):
We zijn dus nog ver weg van het besparingsdoel wat tussen de 721 en 939 PJ per jaar ligt. Een volgende keer dan maar over de energieproductie zelf. Ergens moet deze besparing toch te vinden zijn…

Geplaatst

in

door

Tags: