Om dit te illustreren heb ik allereerst de tweeduizend jaar ingedeeld in de tijdperken zoals deze ook in de middelbare scholen worden onderwezen.
Maar binnen de genoemde tijdperken zijn er natuurlijk ook markante omslagpunten geweest die in het onderstaande nader zijn uitgewerkt:
Romeinen (oudheid):
Allereerst was daar de (1) Pax Romana (27-180), die direct werd gevolgd door de ineenstorting van het romeinse rijk, de invallen van de Germanen en de daarop volgende (gewelddadige) volksverhuizingen (vanaf 200-600 ).
In de vierde eeuw (2) was daar natuurlijk nog een kleine opleving onder keizer Constantijn die het (zeker: relatief) vredelievende christelijke geloof tot staatsgodsdienst verhief.
Vroege middeleeuwen
De geweldsontsporingen bij de val van het Romeinse rijk leidde ertoe dat de bevolking van Europa daalde van 70 tot 20 miljoen inwoners. Vanuit dit dieptepunt zorgde de regering van de Merovingische koningen (van de vijfde tot de achtste eeuw) voor een relatieve rust.
Koning Clovis, laat aan het begin van de zesde eeuw (3) de Lex Salica optekenen om de orde te kunnen handhaven. Dit zijn de eerste wetten op schrift sinds het in onbruik geraakte Romeinse recht.
De Merovingen werden opgevolgd door de Karolingen (die het Frankische Rijk regeerden van de 8e tot de 10e eeuw). In de periode tussen 768 en 877 waren er slechts drie heersers over het grote Frankische Rijk (Karel de Grote, Lodewijk de Vrome en Karel de Kale) die belangrijke sociale hervormingen doorvoerden (oa. het verdrag van Coulaines, de eerste “grondwet” van feodaal Europa, en het in 864 uitgevaardigde Edict van Pîtres).
Wikipedia weet over deze periode te berichten:
“Met de kroning van Karel de Grote in 800 (4) begint de eeuw voor West-Europa als een tijd van hoop, zoals deze in vele eeuwen niet gevoeld is. Het begin van deze eeuw mag dan ook een tijd van ongekende bloei en herstel genoemd worden, die bekendstaat als de Karolingische renaissance.” Met het invoeren van een nieuw muntstelsel en vooral door nieuwe landbouwvoorschriften die strikt nagevolgd moesten worden zorgde hij voor de Karolingische landbouwexpansie vanaf tweede helft 8e eeuw.
Deze welvaart leidt tot een relatieve overbevolking, met als gevolg plunderingen door de Sarazenen in Bourgondie, Zwitserland en Beieren, Noord- en Midden Italie. Door de Hongaren in Midden- Europa en door de Denen (Vikingen) in Engeland, de kustprovincies van Frankrijk en de Lage landen. Gedurende de tweede helft negende en tiende eeuw was de dynamiek van betrokken landen totaal verlamd.
Wikipedia meldt:
“In de tweede helft van de [negende] eeuw (5) echter komen er steeds grotere problemen. Voor een deel komt dat omdat de Franken het begrip ‘kroonprins’, de enige erfgenaam van de macht, niet kennen. Na de dood van de koning volgt een deling van het Frankische Rijk volgens het Salische erfrecht. De Karolingers blijken niet bij machte om hun onderdanen tegen invallen uit het noorden te beschermen en plaatselijke machthebbers, die de Vikingen moeten zien te weren, zien niet in waarom zij de keizer nog moeten gehoorzamen.” (het volkse misprijzen uit zich ook in de naamgeving van hun (zich dan in snel tempo opeenvolgende) keizers, we zien dan o.a. Lodewijk de Stamelaar, Karel de Dikke en Lodewijk de Luie (Ludovicus qui nihil fecit)).
Hoge middeleeuwen
Het nieuwe beschavingsoffensief werd onder meer ingeleid door de hervorming van de kloosterordes (met onder meer de invoering van de zgn. “Godsvrede” (Treuga Dei), onder leiding van de abdij van Cluny (910 -1200), waar zoals alle Benedictijner kloosters, het werken op het land en ontginningen van woeste gronden, hoog stond aangeschreven (6).
De invallen van Sarazenen, Hongaren en Denen verminderden in hevigheid na de ‘ijzeren’ tiende eeuw, en het werken op het land werd weer lonend. Er ontstond zelfs een landbouw-surplus, wat de groei van steden mogelijk maakte. Dit vertaalde zich ook in de groeivoet van de bevolking: tussen 1000-1050 9,5%; 1050-1100 6,9 %; 1100-1150 4,2% en 1150-1200 22%.
De hoge middeleeuwen omvatten nagenoeg de gehele middeleeuwse warmte-periode, die volgens Wikipedia grofweg duurde van 950 tot 1250. Deze periode laat zich eigenlijk niet als één geheel nawijzen in de grafiek van Ljungqvist, die gedurende deze periode de temperatuur toch flinke uitschieters naar boven en naar beneden laat zien.
Voor deze uitschieters heb ik echter geen historische omslagpunten kunnen vinden.
Late middeleeuwen
In West Europa verdubbelde de populatie zich tijdens de hoge middeleeuwen. De bloei van de steden, die ook voor welvaart op het platteland zorgde, zorgde rond 1300 echter ook voor een ernstige crisis (7).
Een crisis die waarschijnlijk al halverwege de dertiende eeuw begon.
De grote steden kregen te maken met sterke prijsstijgingen van de eerste levensbehoeften (vraag en aanbod), wat maakte dat de industrie, die voor de welvaart had gezorgd, te maken kreeg met sterke concurrentie van steden waar de levensstandaard minder hoog en de prijzen nog lager waren.
Dit zorgde ervoor dat deze grote steden (uit zelfbehoud) minder wilden betalen voor de eerste levensbehoeften, met als gevolg lagere prijzen voor graan, wat ook weer zorgde voor crisis op het platteland, met bijbehorende rellen. In reactie hierop bewapenden de steden zich. De nu ontstane stadsmilities bleken rond 1300 al zo krachtig dat zij zich teweer konden stellen tegenover het centrale gezag.
De ontwikkelingen rondom de Brugse Metten en de daarop volgende Guldensporenslag (1302), waarbij voor het eerst een (Frans) ridderleger het onderspit dolf tegen de burgerij, lieten duidelijk zien dat de landsheren zich op een andere wijze dan voorheen moesten wapenen tegen de steeds sterker wordende steden. Deze slag had daarnaast het gevolg dat in vele steden van de Nederlanden ‘democratische’ besturen werden aangesteld.
De overwinning van de stadsmilities op het ridderleger luidde op het militaire vlak dan ook een nieuw tijdperk in: de wedergeboorte van de infanterie met nieuwe middelen (hellebaard, goedendag) en methoden die het karakter van de strijd verhevigden. De onlusten die dan ook in de steden van Italië ontstaan, zorgen ervoor dat in 1309 de paus Clemens V, een Fransman, zijn zetel te Avignon in Zuid-Frankrijk vestigt. (8) De voorloper van het Westers Schisma.
In deze tijd had ook het bankwezen zich zozeer ontwikkeld dat het mogelijk was voor de leiders van een natie-staat om veel geld in te zetten voor nieuwe projecten.
Het eerste project waar dezen zich toe zetten was echter het uitbreiden van hun eigen macht, met name door middel van een nieuwe manier van oorlog voeren, waarin nu betaalde huurlegers de belangrijkste rol speelden.
Het machtsvacuüm wat zich nu had ontwikkeld in het rijkste West-Europese gebied (Vlaanderen) was dan ook de inzet van de eerste moderne oorlog. De honderdjarige oorlog (9-10) tussen Frankrijk en Engeland (1337-1453). Deze oorlog had enorme consequenties. Door opstanden, epidemieën (Zwarte Dood, 1347–1351), hongersnood (de grote hongersnood van 1315–1317) en plunderende bendes van (voormalige) huursoldaten, was aan het einde van deze oorlog de bevolking van Europa gehalveerd.
Samen met de Honderdjarige Oorlog leidde de Zwarte Dood tot maatschappelijke ontwrichting, bijgeloof en uitbraken van massahysterie.
Renaissance
Met de Slag bij Castillon in 1453 weet de Franse koning uiteindelijk af te rekenen met de Engelsen. Zij verliezen alles in Frankrijk, behalve Kales (Calais). Hoewel de kanonnen, die al aan het begin van deze lange strijd op het slagveld verschenen, in het begin van de oorlog bijna even gevaarlijk voor de gebruikers waren als voor de doelen waarop ze stonden gericht, bleken deze aan het eind van de oorlog zozeer verbeterd, dat ze redelijk effectief werden. Ze bleken nu een nog geduchter wapen te zijn dan de Engelse boogschutters.
De relatief stabiele situatie die nu ontstond maakte ruimte voor een aantal landbouwkundige innovaties, die het welvaartspeil weer omhoog bracht. Ook nam de internationale handel weer in omvang toe, wat de grote Italiaanse steden en die van de Nederlanden tot grote bloei bracht. Het strijdtoneel verplaatste zich naar het dan pas ontdekte Amerika, van waaruit de gestolen kunstschatten en edelmetalen bijdroegen aan een bloei van de Europese cultuur.
Door het voeren van slimme huwelijkspolitiek slaagt het Habsburgse huis er in om nagenoeg geheel Europa en grote delen van Amerika te beheersen. Alleen ondervond Karel V, keizer van het Duitse rijk en Bourgondie, koning van Spanje, inclusief de Amerikaanse en Aziatische gebieden (samen groter dan het oude Romeinse rijk), ook al de nadelen van deze heerschappij. Opstanden als die van de relatief onbetekenende hertog Karel van Gelre waren voor hem moeilijk te beteugelen. Ook de Franse koning Frans I liet zich tijdens zijn strijd met Karel V ontvallen dat hij niet bang voor hem was, omdat hij weliswaar een groot rijk had, maar geen geld.
De ‘gouden eeuw’
De renaissance, die dus onder meer de inleiding was voor de Nederlandse ‘Gouden eeuw”, ontaarde hierdoor al snel. Doordat Karel V al snel had ontdekt dat een wereldrijk ook niet alles was, verdeelde zijn rijk nog tijdens zijn leven (wat bijzonder ongewoon was in zijn tijd). Hij droeg zijn Nederlandse gebieden over aan zijn zoon Filips II, aan wie hij in aparte ceremonies op 16 januari 1556 de Spaanse koninkrijken en op 10 juni ook de Franche-Comté overdroeg. Op 5-7 september 1556 droeg Karel ten slotte de rechten van het keizerschap over aan zijn broer en latere keizer Ferdinand I.
De ‘geldhonger’ die Karel V, door diens eindeloze oorlogen, had veroorzaakt bij zijn zoon, Fillips II van Spanje, meende Filips op te kunnen lossen door het heffen van belastingen bij zijn rijkste inwoners, de Nederlanders, waar hij, opgevoed aan het Spaanse hof, ook weinig binding mee voelde. Dit leidde direct (11) tot de tachtigjarige (1568-1648) en ook de dertigjarige oorlog (1618-1648), waarin mogelijk meer dan 40% van de inwoners van het Duitse rijk om het leven kwamen. Tegelijkertijd ontstond ook de Engelse burgeroorlog (1642-1649), die uiteindelijk resulteerde in ‘Glorious Revolution’, in 1688, waardoor de Nederlandse stadhouder Willem III ook de Engelse troon wist te bezetten.
De rest van de eeuw monde vervolgens uit in een reeks van oorlogen tussen Willem III en Lodewijk XIV, de ‘zonnekoning’. Ook na het overlijden (12) van Willem III (1702) werd zijn laatste oorlog (de Spaanse successieoorlog) doorgevoerd, welke uiteindelijk de belangrijkste strijdende partijen (Nederland en Frankrijk) tot de vrede van Utrecht en een bankroet bracht. Het is opmerkelijk dat, wanneer de hier uiteengezette theorie hout snijdt, de Zonnekoning hoofdverantwoordelijk is voor de koudste temperaturen van de afgelopen 2000 jaar. Na hem kwam de inderdaad ander weer (“Après nous, le déluge”). Gelukkig maar.
Verlichting
Het wegvallen van de invloed van Frankrijk en Engeland/ de Nederlanden zorgde ervoor dat een andere hoofdrolspeler op het Europese continent zich kon profileren. De verlichtingsperiode, is meer dan al het andere een emancipatiebeweging van Duitsland, waarin een beroep wordt gedaan op het rationele denken, of liever nog het zelfstandige denken. In de beroemde woorden van Kant:
“Verlichting is het uittreden van de mens uit zijn onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is. Onmondigheid is het onvermogen gebruik te maken van zijn verstand zonder leiding van een ander. Aan deze onmondigheid is men zelf schuldig wanneer de oorzaak ervan niet ligt in gebrek aan verstand maar ligt in het gebrek aan beslissing en moed het verstand te gebruiken zonder leiding van een ander. ‘Sapere aude!’: ‘Heb de moed te weten’ (d.i. gebruik te maken van uw eigen verstand), is derhalve het devies van de Verlichting’.”
Wikipedia meldt over deze eeuw: “In deze eeuw is zich een mondiale economie gaan ontwikkelen met Europa als middelpunt; dit continent, met name het noordwesten, is dan ook onvergelijkbaar rijker dan welk ander werelddeel ook. De talrijke uitvindingen en de ontwikkelde techniek, die hun uitwerking op de landbouw en de industrie niet mist, stelt vele Europeanen in staat een grotere greep te krijgen op vroeger niet te beïnvloeden omstandigheden.”
Industrialisatie
De relatieve rust in deze periode leidde echter ook tot (13) de eerste industriële revolutie (1760-1867) waarvan de eerste ontwikkeling het eerst met name in Engeland zou plaatsvinden. Zeker in de beginjaren van deze periode ontstond (terecht) grote twijfel aan de rechtvaardigheid van het ‘liberale systeem’ wat deze ontwikkeling mogelijk had gemaakt.
Het economische succes wat deze nieuwe industrialisatie Engeland bracht, uitte zich onder meer in de oorlogen die nu waren begonnen om de koloniën van Noord-Amerika. De strijd tussen Frankrijk en Engeland, met name rondom de vrijheidsoorlog van de Verenigde Staten, was echter meer dan de Franse staatskas kon dragen. Dit leidde uiteindelijk leidde tot grote hongersnoden in Frankrijk, welke de directe aanleiding waren voor de (14) Franse revolutie en daarop volgende Napoleontische oorlogen (1789-1815).
Ook het gegroeide Duitse zelfbewustzijn leidde in de richting van een eenheidsstaat. Hieraan werd invulling gegeven door de opkomst van Pruisen en de Duitse eenwording. Deze ontwikkeling werd met wantrouwen gevolgd door Frankrijk die eigenlijk geen zin had in een dergelijke machtige buurman, hetgeen tot de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) zou leiden (15).
En dan zijn we al bij de twintigste eeuw waarin twee verschrikkelijke wereldoorlogen hebben gewoed. Omdat voor deze periode een beduidend nauwkeuriger temperatuurverslaglegging bestaat, lijkt het logisch om deze periode wat meer in detail te laten zien: