De ontwikkelingen rond de corona discussie gaven Danielle Braun in Joop (september 2020) aanleiding om het boek van Nicols nog maar eens aan te halen, om vervolgens te verzuchten:
“Laten we experts toevoegen aan onze politieke arena, omdat ook politici getroffen lijken te worden door het virus van anti-intellectualisme. Laat academici hun titels weer gebruiken. Respect voor kennis en jarenlang vergaarde wijsheid koesteren.
Zo niet, dan breekt de era aan van kabouters en elfjes. Van de gruwelen van Griekse goden en Supermanpresidenten. Van schavotten en onthoofdingen op het dorpsplein van al wat ons onwelgevallig is. Als we ons limbisch oerbrein boven de prefrontale cortex gaan verheffen, stappen we terug in de tijd.”
Het is al met al een bedrukkende analyse over ons intellectuele klimaat dezer dagen.
Maar gelukkig is er ook Robert Tracinski, een stem van de ‘andere kant’. Hij veegt de vloer aan met het steeds populairder wordende frase (die het stuk van Danielle Braun ook als titel had): “I believe in science”. Hij gebruikt het volgende citaat van het democratische zwaargewicht Elizabeth Warren, om zijn mening toe te lichten:
“I believe in science. And anyone who doesn’t has no business making decisions about our environment.”
Het was een reactie op het nieuws dat ook wetenschappers de sceptisch stonden tegenover de ‘global warming’-theorie mogelijk een stem zouden krijgen in het maatschappelijke debat over deze kwestie.
Hierop concludeert Tracinski: “So what Warren really means by saying “I believe in science” is: “I believe in global warming”.
But we owe it to Andrew Yang—a Democratic presidential candidate who just managed to qualify for the televised primary debates by getting more than 65,000 individual campaign contributions—for stating this trope in such a comical form that it gives the game away:
“My father has a Ph.D. in physics,” he said. “I believe in science.”
This prompted some well-deserved mockery along the lines of, “My father was a cartoonist. I believe in Daffy Duck.” More important, it captures a lot of what annoys the rest of us about the “I believe in science” crowd. It reduces a serious intellectual issue—a whole worldview and method of thought—to a signifier of social group identity.”
Het klinkt mooi: een “Geloof in De Wetenschap” -groeps-identiteit. Maar volgens Tracinski zouden de zaken dan wat scherper moeten worden gesteld, omdat wetenschap natuurlijk idealiter niet gaat om een ‘geloof’, maar om een methode om informatie over de wereld te vergaren:
“Maar de manier waarop de meeste mensen het tegenwoordig gebruiken – vooral in een politieke context – is vrijwel het tegenovergestelde. Ze gebruiken het als een manier om te verklaren dat ze geloven in een idee dat buiten hun kennis valt en dat ze niet begrijpen.
Er zijn tegenwoordig veel mensen die houden van dingen die wetenschappelijk klinken, maar die weinig geduld hebben voor echte wetenschap (…)
Het punt is niet alleen dat wetenschappers dingen verkeerd kunnen doen. Het punt is dat wetenschap moeilijk is. De wetenschappelijke methode is erg krachtig, maar de vragen die ze probeert te begrijpen en de antwoorden die worden gegeven, zijn vaak buitengewoon complex. Voor ‘mensen buiten het eigen vakgebied’ (daarover later meer), is het vaak een uitdaging om te begrijpen wat wordt bedoeld. (…)
Maar wanneer mensen in de politiek verkondigen: “Ik geloof in de wetenschap”, verkondigen ze eigenlijk alleen dat ze geloven in een “gangbare mening”. Denk je dat Elizabeth Warren en Andrew Yang serieus onderzoek hebben gedaan naar klimaatwetenschap? Nee, ze geloven in de opwarming van de aarde en de politieke oplossingen die er de voorkeur aan geven, omdat hen is verteld dat een consensus van wetenschappers dit gelooft (en omdat deze overtuiging hun eigen politieke vooroordelen bevestigt).”
Objectief gezien is het bijvoorbeeld opmerkelijk dat de juriste Warren, meent dat een beroep op deze consensus haar argument voldoende ondersteunt, tegenover een panel van natuurwetenschappers (onder leiding van een vooraanstaande natuurkundige, William Happer) dat sceptisch staat tegenover de gangbare theorie van de opwarming van de aarde.
Het betoog van Tracinski leidt vervolgens tot zijn conclusie: “Wanneer geldt een wetenschapper als iemand die: “niet in de wetenschap gelooft “? Dat is dus wanneer hij afwijkt van ‘de consensus’. ”
Maar veel minder bekend dan Feynman en Popper is Thomas Kuhn (1922-1996) die toch behoorlijke tekortkomingen van deze visie van wetenschap bedrijven wist aan te wijzen. Kuhn wordt door Trancinski verantwoordelijk gehouden voor de huidige ‘wetenschapsgeloof’, maar eigenlijk is de enige wezenlijke bijdrage van Kuhn, de ontdekking van het communicatieprobleem tussen wetenschappers.
“Er zijn significante beperkingen ten aanzien van datgene wat aanhangers van verschillende theorieën aan elkaar mee kunnen delen” meende hij en ook was er, wat hem betreft, geen sprake van een keuze die een wetenschapper kon maken ten aanzien van ‘zijn theorie’: “Het is meestal nagenoeg onzinnig om te stellen dat een onderzoeker de theorie kiest waarbinnen hij onderzoek doet.”
Kuhn meent dat bewijs en experimenten geen onderscheid kunnen maken tussen ware en valse theorieën, omdat wetenschappers de resultaten van ‘andere’ wetenschappelijke inzichten, altijd zouden rationaliseren, door ad hoc aanpassingen aan hun theorieën te maken, om hun al van tevoren vaststaande wetenschappelijke loyaliteit te ondersteunen.
Toch blijkt dat beperkingen ten aanzien van de communicatie tussen advocaten van verschillende theorieën, niet betekent dat zij hun resultaten niet kunnen vergelijken: “Hoe onbegrijpelijk de nieuwe theorie ook moge zijn voor de aanhangers van de traditionele leer, wanneer indrukwekkende resultaten worden geboekt, dan zal dat toch, tenminste een aantal van hen, ‘verleiden’ tot een onderzoek naar hoe deze resultaten zijn behaald.”
Maar, zo geeft hij ook aan: De competitie tussen denkkaders, van waaruit de werkelijkheid geanalyseerd en beschreven wordt (paradigma’s), is niet het soort strijd dat kan worden opgelost door ‘bewijzen’. Er zijn volgens Kuhn ook een drietal belangrijke reden waarom dat zo is.
Als eerste zullen de aanhangers van de verschillende denkkaders vaak van mening verschillen over de aard van de problemen die opgelost moeten worden. Zo werd de theorie van Newton over de zwaartekracht grotendeels genegeerd door vooraanstaande wetenschappers van zijn tijd, omdat hij weliswaar zwaartekracht beschreef, maar helemaal geen verklaring bood ten aanzien van de aard en oorzaak van deze kracht.
Daarnaast krijgen een aantal begrippen die een vastomlijnde betekenis hadden in de ‘oude theorie’ een nieuwe betekenis, met nieuwe associaties die veelal niet gemaakt kunnen worden door diegenen die de oude theorie verdedigen. (Kuhn noemt hier als voorbeeld de buiging van de ruimte in de relativiteitstheorie)
Als derde en wellicht de meest belangrijke reden benoemt Kuhn het feit dat aanhangers van de verschillende paradigma’s hun vakgebied beoefenen in verschillende werelden. De een leeft in een onbeweegbare platte wereld, de ander op een ronde bewegende wereld en dat maakt dat de waarnemingen die worden gedaan ook anders worden geïnterpreteerd. Het is daarom dat zelfs wetmatigheden welke aan de ene groep van wetenschappers niet kunnen worden uitgelegd, voor de andere groep onmiddellijk helder zijn.
Het zal duidelijk zijn dat de huidige klimaatcontroverse een schoolvoorbeeld is van de problematiek die Kuhn beschrijft. In de onderliggende pagina’s op deze website wil ik dan ook proberen om de diepliggende kloof tussen klimaatalarmisme en sceptici of zelfs ‘klimaatontkenners’ bloot te leggen en in te gaan op kwesties en bewijzen die de verschillende stromingen toch moeten onderkennen. Er is tenslotte maar één klimaat…
Vooraf echter een waarschuwing:
Dat geldt voor het klimaat, maar geldt evenzeer voor de stikstofproblemen in Nederland, waar (in het klein) een vergelijkbare situatie speelt. Ik heb dan ook geprobeerd om de dilemma’s voor de globale discussies over het klimaat, op een wat kleiner formaat, thuis te brengen naar de inhoudelijke stikstofdiscussies in Nederland, die ook niet worden gevoerd. Maar blijkbaar is dat geen probleem binnen de Nederlandse maatschappelijke verhoudingen?