Het heeft misschien weinig zin om het broeikas-effect met welke andere soort van opwarming dan ook te vergelijken. Zoals gezegd, zowel klimaat-alarmisten als -realisten zijn er zeker van dat dit de manier is waarop de Aarde door de zon wordt verwarmd. En dat wetenschappers tot veel bereid zijn, maar wel uitermate beginselvast zijn als het om eerder ingenomen standpunten gaat, is bekend (zie ook link). Dus waarom de moeite nemen?
Dat ga ik dan ook niet doen. Een flauw einde van deze reeks zult u zeggen. Maar nee, allereerst is het nog niet afgelopen en ten tweede, lijkt het mij even zinvoller om te wijzen op de overeenkomsten tussen het broeikas-effect en de door mij voorgestane gravitatie-theorie. Want dat lang niet alle klimaatraadsels zijn opgelost door het aannemen van andere grondbeginselen, zal toch inmiddels wel duidelijk zijn uit de vele blogs die inmiddels al zijn verschenen op deze website.
En wat ligt dan meer voor de hand om gewoon eens een dag in april eens qua temperatuur en het begeleidende stralingsevenwicht langs te lopen en eens zien of er parallellen zijn te ontdekken tussen de wijze waarop het KNMI (en meer in het bijzonder de zeer toegankelijke Kees Floor) kijkt naar de dingen en datgene wat op deze website steeds voor waarheid is aangenomen.
Algemene inleiding
Als inleiding op dit stukje geef ik even het woord aan Kees Floor (zie link):
“[Z]owel de zonnestraling als de aardse straling heeft een belangrijke invloed op het weerverloop van elke dag. Naarmate de zon hoger aan de hemel staat, wordt meer zonnestraling ontvangen. Dus vanaf zonsopkomst neemt de hoeveelheid zonnestraling toe, bereikt haar maximum rond het middaguur om vervolgens weer af te nemen als de zon geleidelijk lager komt te staan. Gedurende de nachtelijke uren, als het donker is en de zon onder is, wordt geen directe zonnestraling ontvangen. In de winter staat de zon in Nederland laag aan de hemel, zodat veel minder straling binnenkomt dan in de zomer. Verder is de daglengte veel korter: ongeveer 8 uur tegen ’s zomers zo’n 16 uur; ook daardoor wordt er veel minder straling ontvangen. In de figuren is het dagelijkse verloop van de hoeveelheden zonnestraling die het aardoppervlak bereiken op een heldere dag weergegeven; tevens is de dagelijkse gang van de door de aarde uitgezonden warmtestraling aangegeven.”
Er is een ingewikkelde wisselwerking tussen de verschillende grootheden die het weer bepalen. Om te begrijpen hoe die wisselwerking plaatsvindt, stelt Floor dat we een onderscheid moeten maken tussen warme massa en koude massa. Er is sprake van ‘koude massa’ als de temperatuur van de lucht op 1,5 m hoogte lager is dan die van het aardoppervlak; in het omgekeerde geval hebben we te maken met ‘warme massa’.
Volgens Floor is het massakarakter een eigenschap van de luchtsoort; de temperatuur van de lucht is in een bepaalde luchtsoort namelijk een tamelijk vast gegeven. De temperatuur van het aardoppervlak is dat echter niet; daardoor kan het aardoppervlak het karakter van een luchtsoort veranderen:
“Op dagen met veel bewolking wordt zowel de instraling van de zon als de uitstraling door het aardoppervlak getemperd. Op die dagen verandert er dan ook niet zoveel in het massakarakter van de lucht.
Op wolkenloze dagen of dagen met weinig bewolking hebben de zonnestraling en aardse straling echter een grote invloed op het massakarakter van de lucht.
Vaak verandert het karakter in de loop van de dag: overdag is de temperatuur van het aardoppervlak hoger dan de temperatuur van de lucht en is er sprake van koude massa; in de avond en nacht zakt de temperatuur van het aardoppervlak onder die van de lucht en verandert de lucht van koude massa in warme massa.
De wisselwerking tussen de temperatuur van het aardoppervlak en de wind is tevens van groot belang:
“Overdag voert de turbulentie van de wind de warmte van het aardoppervlak af, zodat de temperatuur daarvan niet al te sterk oploopt. De temperatuur op haar beurt regelt de sterkte van de turbulentie. Er stelt zich een evenwicht in tussen opwarming en turbulentie. ’s Nachts is de wisselwerking er ook, maar nu in omgekeerde richting. Zolang er nog wat wind is en de bodem een lagere temperatuur heeft dan de lucht erboven, voert de wind warmte toe aan het aardoppervlak en is de afkoeling minder sterk. Naarmate de afkoeling echter doorgaat, neemt de wind ook verder af en wordt de afkoeling versterkt. Valt de wind geheel weg, dan houdt de warmtetoevoer zelfs op; het aardoppervlak koelt nog weer sterker af. (..)
De wind voert overdag niet alleen warmte af van het aardoppervlak; er vindt ook vochtafvoer plaats. ’s Nachts worden warmte en vocht naar het afgekoelde aardoppervlak toegevoerd. Het onttrekken van vocht aan het aardoppervlak kost warmte: verdampingswarmte. Naarmate het aardoppervlak vochtiger is, zal daarvoor meer warmte nodig zijn; dat werkt overdag een temperatuurstijging tegen. Bij een natte ondergrond zal de temperatuurstijging op die manier eerst beperkt blijven, totdat alle vocht verdampt is; pas daarna kan alle zonnestraling gebruikt worden voor verwarming.”
Dit zijn teksten die u ook in deze website her-en-der verspreid kunt aantreffen. Voor wat betreft het weer lijken de gravitatie-theorie en het broeikas-model als twee druppels water op elkaar.
Maar het blijft natuurlijk niet bij de dagelijkse gang en de rol van de zon, regen, wind en aardkorst. Ook wat betreft de invloed van de golfstromen, emissiviteit, de rol van verstedelijking en ontbossing, zijn er weinig verschillen tussen de gravitatie-theorie en die van het broeikas-effect.
– Ikzelf heb me nog wat meer geconcentreerd op de rol van de landbouw dan doorsnee broeikas-deskundigen dat doen, maar ook daar valt natuurlijk vrij snel overeenstemming over te krijgen denk ik –
Waar natuurlijk wel een groot verschil zit is het gegeven dat de broeikas-deskundigen achter al deze klimaat-effecten nog een grote gemeenschappelijke deler zit en dat is de rol van de broeikas-gassen. En dat is dus juist het punt waar ik afhaak.
In april 2024
Zoals al eerder in deze serie aangegeven heeft het beeld van de dagelijkse werkelijkheid niet zoveel uit te staan met het sterk gesimplificeerde stralingsmodel wat de IPCC (en Al Gore) door de jaren heeft heeft gepopulariseerd.
Wanneer je echter gaat kijken naar wat er echt op een dag, neem bijvoorbeeld eergisteren, gebeurt qua straling, afgezet wat er aan Aardse straling wordt uitgezonden, dan heeft dit nog maar weinig te maken met het model van Kiehl en Trenberth uit 1997 (zie eerste deel van deze serie), of ook het bovenstaande plaatje van Cees Floor.
Hieronder staan de temperatuur op 14 april 2024, vrij gemiddeld voor april en het stralingsplaatje wat daarbij hoort.
De horizontale lijn is de gemiddelde uitstraling van de Aarde die bij deze temperaturen hoort, de zonnestraling is er uiteraard alleen tussen 7:00 en 20:00 uur. En dan zien we dat er alleen meer invallende straling dan aardse uitstraling is tussen 11:30 en 16:30. Dat is niet veel.
Erger was het nog vandaag 17 april. Natuurlijk was het wel iets kouder:
Maar ja, een kleine drie uur meer zonnestraling dat uitstraling? Hoe gaat het een de oorzaak zijn van het ander?
Scherpe waarnemers zal het zijn opgevallen dat de ‘tegenstraling’ niet is ‘opgenomen’ in deze weergave. Maar dat is nu net het punt. We weten niet waar de warme massa (ik gebruik even de terminologie van Cees Floor) die deze ‘tegenstraling’ levert, nu eigenlijk vandaan komt.
Vanuit de gravitatie-theorie is er namelijk eenzelfde opwarming ten opzichte van de gemeten stralingstemperatuur te verwachten, alleen is er één wat mij betreft nogal belangwekkend verschil. De ‘stralingsval’, die vanuit de broeikas-theorie verantwoordelijk zou moeten zijn voor deze ‘terugstraling’, heeft men in de 120 jaar na haar opname in de ‘natuurwetenschappelijke theorie’ nog nooit in een proef aan kunnen tonen. En zo zijn er nog wel meer tekortkomingen, maar goed, daar heb ik in mijn vorige blog al het nodige over gezegd…
De ‘ideale gaswet’ daarentegen, de wetenschappelijke grondsteen van het hydrostatisch evenwicht, die zorgt voor het gravitatie-effect, (zie link) kan zelfs door iedere middelbare scholier worden aangetoond en verklaard.
Dat de gasreuzen in ons zonnestelsel die (vanwege het ontbreken van ‘broeikas-gassen’) door hun onvoorstelbaar hoge interne temperaturen het belang van de ‘gravitatie-wet’ overduidelijk aantonen (overigens net zoals Venus), maar dat het belang van deze theorie voor de Aarde simpelweg wordt doodgezwegen, is voor mij onverklaarbaar (misschien toch goed om nog eens naar de rekenkundige afleiding van deze theorie te kijken (zie link)).
En ja, dan zijn er altijd nog wat filosofische mijmeringen.