De plantensociologie heeft zich in de afgelopen jaren ontwikkeld tot een ‘dark art’. Iets wat ongetwijfeld te maken heeft met de grote belangen die hiermee zijn gemoeid. Dit met dank aan de Europese habitatrichtlijn, waardoor in Nederland een vertaling van vegetatietypen naar habitattypen is gemaakt. En vervolgens is aangegeven welke vegetatietypen ook moeten worden gerekend tot een beschermd habitattype.
Bij deze toedeling kunnen allerlei aanvullende criteria een rol spelen, zoals het aanwezig zijn van een bepaalde kensoort, het voorkomen op een bepaalde bodem of het aanwezig zijn in een bepaalde fysisch-geografische regio. De definities zijn zo goed mogelijk sluitend gemaakt, en hebben (dankzij de stikstofwet) dus ook een wettelijke status gekregen.
John Janssen beschrijft echter al de nodige pijnpunten, voor zijn collega-plantensociologen, van deze gang van zaken:
“[De wettelijke status] is natuurlijk mooi, zeker als je plantensocioloog bent en die definities ook snapt, en het levert ook nog eens werk op. Maar het zorgt tegelijkertijd voor een aantal dilemma’s. Een jurist of beleidsmedewerker wil graag een ondubbelzinnig antwoord als er gevraagd wordt of een habitattype aanwezig is. Hij of zij wil weten waar het habitattype precies aanwezig is en wat de kwaliteit ervan is.
Maar voor de plantensocioloog is het minder eenvoudig en rijzen vragen over de begrenzing van vegetatietypen in de ruimte, in de tijd en in abstracte zin. Bij de rechter is alles zwart-wit, of moet het zwart-wit gepraat worden, terwijl de natuur grossiert in geleidelijke overgangen, fluctuaties en successie.
Moeten we nu blij zijn met dit alles? Het Europese natuurbeleid leunt wat betreft de habitattypen zwaar op de plantensociologie, maar het krijgt hiermee ook al gauw een sterk technocratisch karakter, dat niet zo makkelijk uit te leggen is aan de “gemiddelde burger”. (…)
Dit kan er gemakkelijk toe leiden dat burgers en organisaties die de natuur een warm hart toedragen weer meer de barricades gaan opzoeken, zeker wanneer vanuit Europa te beschermen planten, dieren of ecosystemen in het geding zijn. De rechter zal dan beslissen of er sprake is van een onrechtmatige aantasting van Europees beschermde natuurwaarden. Voor wat betreft de habitattypen, zal hij zijn oor te luisteren moeten leggen bij de plantensociologen. En wij moeten kiezen: het is zwart of wit.”
Maar wat moet je dus als plantensocioloog met een associatie waarin bepaalde kensoorten ontbreken? Wordt het dan een rompgemeenschap die niet langer hoeft te worden beschermd?
Om bij het genoemde voorbeeld van het Hoogveenmos-verbond te blijven. De plaats waar een associatie van Gewone Dophei en Veenmos (Erico-Sphanetum magellanici) wordt aangetroffen, is aangewezen als een beschermd habitat.
Een van de kensoorten is Hoogveen veenmos (Sphagnum magellanicum). Wanneer deze soort echter (niet ondenkbaar) door de waarnemer wordt verwisseld met een ander veenmos, bijvoorbeeld Fraai veenmos (Sphagnum fallax), dan is er dus een kans dat de Rompgemeenschap van het Eenjarig wollegras (11RG2) wordt verwisseld met de beschermde associatie van Gewone Dophei en Veenmos, of omgekeerd.