Over empiristen en realisten (2) Het ‘politieke spel’

Het rare van het klimaatvraagstuk is dat er in de Nederlandse politiek eigenlijk helemaal geen verdeeldheid is over het klimaatvraagstuk. Het empirische standpunt, over de door de kooldioxide veroorzaakte opwarming, wordt eigenlijk van links naar rechts gedeeld en het wenkende perspectief van goedkope en op eigen bodem geproduceerde energie, met een ‘normaal klimaat’ op de koop toe, maakt dat er een brede politieke consensus is. Politieke strijdpunten zijn in alleen te vinden in de marge (FvD). Vraagpunten blijven dan wel hoe snel de zero-emission bereikt moet worden en welke middelen hiervoor ingezet mogen/ moeten worden.
Traditioneel gezien zijn de linkse partijen de grote voorlopers ten aanzien van de klimaatpolitiek en lijken confessionele partijen als CDA en VVD relatief gezien het meeste ‘tegen te hangen’. Maar dat is het in Europa dan ook wel zo’n beetje. Een situatie die fors afwijkt van wat we in bijvoorbeeld de Verenigde Staten zien.
Hoe heeft dit zich ontwikkeld? Om hiervoor een antwoord te vinden is het noodzaak om diep te graven, omdat het antwoord op de verschillen in het debat over de ‘klimaatverandering’ eerder een historisch antwoord is dan een weloverwogen wetenschappelijke keuze. Ik wil hier gebruik maken van de Groene Amsterdammer die op 16 februari 2022 door Jaap Tielbeke is volgeschreven over de “Club van Rome”, dit naar aanleiding van het 50-jarig jubileum van de bestseller van deze club: Grenzen aan de groei” uit 1972.
In dit (wat mij betreft wel heel lange) verhaal zijn er een paar thema’s die ik in deze blogs wil behandelen. Zo is er een aannemelijk stukje geschreven over de ontwikkeling van de vereenzelviging tussen links en groen denken.
Tielbeke schrijft:
“Van Mierlo heeft D’66 opgericht omdat hij gelooft dat de democratie aan een grondige update toe is. Den Uyl is een reformist met revolutionaire dromen over een socialistische samenleving (hij uitte in 1968 al zijn afkeer van ‘de mentaliteit van de naar onbeperkte groei strevende maatschappij’). Vooruitgang gaat stapsgewijs, maar niet zonder gewaagde vergezichten, daarover zijn de twee het eens. Van Mierlo mag graag filosoferen over een nieuwe Progressieve Volkspartij. Er zijn verkennende gesprekken geweest over een mogelijke fusie tussen de Partij van de Arbeid en D’66, maar het geheel moet meer zijn dan de som der delen. ‘Wat we daarvoor nodig hebben’, denkt Van Mierlo, ‘is een Groot Nieuw Probleem.’
Zijn goede vriend W.L. ‘Boebie’ Brugsma heeft wel een suggestie wat dat moet zijn. Brugsma is hoofdredacteur van de Haagse Post en heeft een conceptversie gekregen van het eerste rapport van de Club van Rome. Deze internationale groep van academici en zakenlieden maakt zich grote zorgen over de humanitaire en ecologische misère in de wereld. Om een beeld te krijgen van welke gevaren ons nog te wachten staan, heeft de Club van Rome een groep systeemwetenschappers aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT) de opdracht gegeven om toekomstscenario’s te schetsen. Hun bevindingen zijn ronduit explosief. Het uitgelekte conceptrapport bevat grafieken en berekeningen waaruit glashelder blijkt dat de mensheid op ramkoers ligt. We zijn in rap tempo bezig de aarde uit te putten. (…)
Het klinkt de D’66-leider ‘als muziek in de oren’, zou Brugsma later memoreren. Dit kan de ideale voedingsbodem vormen voor een Progressieve Volkspartij. Hoewel Den Uyl minder happig is op een partijfusie, maakt het rapport ook op hem diepe indruk. Hij heeft altijd oog gehad voor de sociale schaduwzijden van onze fixatie op economische groei. Nu blijkt dat ook het milieu eronder te lijden heeft. Onmiddellijk maakt de leider van links deze boodschap tot een speerpunt. ‘De ongebreidelde werking van het winstmotief’ heeft geleid ‘tot een omhoogtorenende produktie van parasitaire aard’, oreert hij tijdens de algemene politieke beschouwingen. ‘Wij dachten rijk te worden, maar wij werden arm, arm aan beschikbaar leefmilieu, aan welzijn.’
Zie daar, een Groot Nieuw Probleem. (…)
Joop den Uyl gaat er dan ook stevig in tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen van 1971. Het rapport over de grenzen aan de groei, waarvan hij onlangs het gelekte manuscript heeft gelezen, laat hem niet los. De berekeningen van het MIT-team tonen dat ‘alleen een fundamentele verandering van ons kapitalistisch stelsel, een radicale breuk met het winststreven als leidend motief voor de ondernemingsgewijze productie, de weg kan vrijmaken voor overleving’.
Echter, binnen de PVDA gaan werkgelegenheid en armoedebestrijding traditioneel boven alles.
De sociaal-democratie is immers op aarde om de onderkant van de samenleving op te tillen. Hoe valt dat te rijmen met de boodschap dat de economische groei aan banden moet worden gelegd, net op het moment dat ook de gewone burger zich wat meer luxe kan veroorloven? Is een hoger bruto nationaal product niet noodzakelijk om de ‘mensen in het donker’, om wie Den Uyl zich zegt te bekommeren, een comfortabeler leven in het vooruitzicht te stellen?
De Telegraaf vat de kritiek op de Club van Rome als volgt samen: ‘Links spreekt soms van een huichelachtig stelletje grootkapitalisten dat de schijn op zich wil laden dat de milieuzorg juist bij hen in goede handen is. In rechtse kringen vermoedt men dat het een tikkeltje anders ligt en dat hier mensen van grote naam en gezag heel indringend maar heel vals op de milieutrompet blazen, terwijl de ondertoon alleen maar maatschappij-omwenteling in communistische zin is. Maar voor verreweg de meesten is de kous al af met de typering van de Club van Rome in deze drie woorden: een stelletje paniekzaaiers.’
Aldus Tielbeke…
De Progressieve Volkspartij is er nooit gekomen, maar de ‘progressieve drie’ – de PVDA, D’66 en de PPR – hebben in 1972 wel een gezamenlijk verkiezingsprogramma opgesteld, waarin het gedachtengoed van de Club van Rome zeer aanwezig is:
‘De tijd van produktie ter wille van de produktie is definitief voorbij. Een ekonomische groei die leidt tot steeds meer goederen die steeds sneller vernieuwd moeten worden, tot meer auto’s op steeds grotere wegen, brengt een steeds grotere aanslag op onze schaarse ruimte en ons leefmilieu met zich mee. Tegelijkertijd worden de natuurlijke hulpbronnen bedreigd. Bij de verdeling van de opbrengsten zijn het de knapsten, de rijksten en de machtigsten, die het meest profiteren.
Het produktieproces zal ondergeschikt worden gemaakt aan de voorwaarden voor een menswaardig bestaan in een leefbaar milieu voor iedereen. Radikale ingrepen in de huidige vorm van vrije ondernemingsgewijze produktie, met name beheersing van de partikuliere investeringen, zijn onvermijdelijk.’
Het milieuvraagstuk was voor de linkse partijen een duidelijke aanwijzing daarvoor dat het jarenlange kapitalistische beleid, ondanks de onmiskenbare voorspoed die het had gebracht, in Nederland gedoemd was te falen.

Van Rome naar Rio

In de eerste jaren na de publicatie van “Grenzen aan de groei” nam de invloed van het ‘milieudenken’ nog toe door de oliecrisis die in 1973 door de OPEC-landen werd georganiseerd. Den Uyl, toen Minister President, zag het olieprobleem als duidelijke voorbode voor wat nog meer aan milieu-ellende te wachten stond, zoals voorspeld door de Club van Rome (ook nog leuk te zien in de toespraak van premier Den Uyl over de oliecrisis op youtube (vanaf minuut 11)).
Maar er begonnen nu voorzichtig ook wat kritische stemmen gehoor te krijgen. Harrie Langman, destijds minister van Economische Zaken in het kabinet Biesheuvel namens de VVD, stelde dat het rapport ‘zeker geen bla bla was’ maar hij wilde het ‘ook niet verheffen tot evangelie’. Economische groei moest op nummer één blijven staan.
Linkse kranten als de Volkskrant publiceerden in de regel positief over “Grenzen aan de groei”, Het NRC gaf zowel positieve als negatieve artikelen, en de Telegraaf hield het na twee redelijk positieve artikelen net na publicatie van het rapport al snel voor gezien. In 1972 werd er in De Telegraaf weinig aandacht besteed aan het rapport van de Club van Rome.
In een van de laatste artikelen over dit onderwerp (14 oktober 1972), schreef H. Van Praag in de rubriek ‘Spiegel van onze tijd’ dat vooraanstaande onderzoekers in The New York Times het rapport volledig hadden weerlegd. In het artikel wordt overigens wel buiten beschouwing gelaten hoe de onderzoekers dit hadden gedaan (Reuvenkamp, 2018).
In de jaren zeventig stapelen andere problemen zich echter op. Dit nadat in de jaren na de tweede wereldoorlog, die door planmatige voorspoed werden gekenmerkt (de Keynes-jaren), er juist voorzichtig wat utopische gedachten over een toekomstige maakbare wereld werden gemaakt.
Zo werd de kritiek op de economie van de groei, zoals Den Uyl die o.a. formuleerde, en de roep om een veilige en schone leefomgeving steeds luider. Maar al snel botsten deze ideeën op een harde werkelijkheid.
De klimaatcrisis van de jaren zeventig, toen er volop vrees was voor een nieuwe ijstijd, werd gevolgd door de oliecrisis van 1973. De internationale handel zorgde ervoor dat een groot deel van de zware industrie uit het Westen verdween en vertrok naar ‘lage lonen landen’, waarop een lange economische crisis volgde. Dit maakte de geesten rijp voor leiders als Reagan en Thatcher die een strak neo-liberaal beleid volgden, met milieuvraagstukken op een duidelijk lager pitje.
Ondertussen woedde de crisis rondom het ‘gat in de ozonlaag’ en de zure regencrisis en vervolgens was er de crisis in het Oostblok, die leidde tot de val van de muur (1989) om vervolgens te belanden in weer een nieuwe klimaatcrisis, maar nu een die waarschuwt voor opwarming.
Dit alles even in een notendop.
Het duurde dus even voordat het nieuwe klimaatbewustzijn als ‘grootste milieu-item’ definitief doorbreekt. Maar de plotselinge opwarming in de jaren tachtig (zie link) en de oprichting van het IPCC in 1988 zijn van doorslaggevend belang geweest.
Ook speelt de Britse premier Thatcher, boegbeeld van het ‘nieuwe rechts’, hier nog een belangrijke rol. Nadat ze over de sluiting van de Britse mijnen plotseling liet weten, dat deze meedogenloze maatregel ook voor een belangrijk deel was ingegeven door haar bekommernis over het ‘lot van de planeet’, werd ze een groot voorstander van de oprichting van de IPCC en faciliteerde deze nieuwe klimaat-instantie met ruime middelen.
De ‘klimaatverandering’ (vereenzelvigd met de ‘broeikas-hypothese’) werd door links al gebruikt als kapitalisme-kritiek. Maar ‘rechts’ zag nu dat het ook kon worden gebruikt als kapitalisme-excuus. Dat maakte dat het broeikas-hypothese, zonder noemenswaardige kritiek, nu zowel door linkse als door rechtse politieke partijen werd omarmd in Europa.
In 1990 verscheen het eerste overzichtsrapport van het IPCC. De betrokken wetenschappers zijn er zeker van dat de menselijke activiteit de concentratie broeikasgassen aanzienlijk verhoogt en dat dit leidt tot stijgende temperaturen. Dat deze conclusie werd getrokken mag eigenlijk geen verrassing heten omdat de betrokken wetenschappers juist waren geselecteerd omdàt ze bekend stonden als wat later ‘alarmisten’ zou heten.
In de conferentie van Rio (1992) is klimaatbewustzijn, dankzij het IPCC rapport, het belangrijkste thema, waarbij de Verenigde Staten het publiekelijk laat afweten, onder belangstellend toezicht van de toen nog redelijk anonieme observeerder Al Gore. Mede onder diens invloed wordt: ‘Het Klimaat’ een belangrijk item in de partijpolitiek van de Amerikaanse Democratische partij.
En vanaf nu wordt het wetenschappelijke probleem van de opwarming van de Aarde in de Verenigde Staten: ‘klimaatpolitiek’. Twijfelen aan de kooldioxide-beginselen door “de achterban” wordt niet meer op prijs gesteld en de klimaatdiscussie wordt in de VS net zo onoplosbaar als de tegenstelling tussen links en rechts, democraat en republikein.
Natuurlijk waren in Europa niet ineens alle rationalisten (voor zover zij een natuurwetenschappelijke interesse hadden) overtuigd van de CO2-hypothese. De twijfelbereidheid van politieke partijen wordt echter beperkt door de democratische druk en de historische ontwikkeling die hierboven is behandeld. Er is in de Nederlandse politiek, waar de partijen elkaar verdringen over de beste formulering van hetzelfde standpunt, nauwelijks ruimte om de zaken nog eens goed ‘op een rijtje’ te krijgen.
De publieke opinie dwingt en zeker nadat Al Gore met zijn “Inconvenient Truth” samen met het IPCC in 2007 een Nobelprijs voor de vrede krijgt voor zijn klimaatbemoeienissen, is het pleit beslecht. Een nieuwe waarheid is geboren, die van kooldioxide als bedreiging voor het Aardse klimaat.

De orthodoxie

Wanneer zich onbekende problemen voordoen, zijn de rechtzinnige gelovers/ steile orthodoxen, die de idee, waaraan zij hartstochtelijk geloven, aan de man proberen te brengen onvermijdelijk. Het is overigens ook dit gegeven waaraan de empiristen ook hun bedenkelijke roep te danken hebben, omdat regelmatig te snel conclusies worden getrokken.
Ten aanzien van het denken over het klimaat is dat niet anders.
De invloed van de ‘club van Rome’ bleef eigenlijk redelijk beperkt omdat het hier ging over een aantal wetenschappers die zelf wat halfslachtig stonden tegenover datgene wat zij hadden gevonden en wat zij uiteindelijk hadden teweeg gebracht. De ondersteuning van een internationaal ‘overheidsorgaan’ ontbrak ook om de voorstellen die de Club van Rome deed, ook door te voeren.
Voor een aantal ideologisch gelijkgezinden, die uiteindelijk terecht kwamen in de werkgroep die in 1988 werd opgericht door WMO en UNEP, nadat de Algemene Vergadering van de VN deze organisaties in 1987 had gevraagd om een actieve rol te spelen op het onderwerp klimaatverandering, lag dat anders. Deze leden van het nieuw opgerichte IPCC waren niet alleen overtuigd van het bestaan van klimaatverandering, maar wísten in 1988 ook al gelijk waardoor de klimaatverandering werd veroorzaakt. En voor zover het bewijsmateriaal hiervoor niet helemaal toereikend was, werd het wel toereikend gemaakt.
Het lijkt me niet nodig om hierbij in te zoomen op de mailwisselingen tussen de IPCC wetenschappers, die door een klokkenluider op de openbare server werden geplaatst, waardoor alle vertrouwelijke mailverkeer openbaar werd. En dan gaat het dus over het laten verdwijnen van het Middeleeuwse klimaatoptimum, over de ontwikkeling van de ‘hockeystick’, over het onder druk zetten van uitgevers, etc.
Dat is al door vele anderen gedaan en is in het kader van deze uiteenzetting ook niet nodig.
Feit is dat deze ‘steile orthodoxen’ het klimaatprobleem zichtbaar hebben gemaakt en dat is een belangrijke prestatie geweest, wat heeft gemaakt dat ook anderen zich op dit probleem hebben gestort.
Want er blijft nog veel onduidelijk in ‘the setteled science’ van de klimaatwetenschap. Het is bijvoorbeeld een gegeven dat de opwarming zich heel anders voordoet dan op basis van het broeikasmodel verwacht kan worden (zie link). Ook het gegeven dat de klimaatvoorspellingen, paradepaardjes van de laatste IPCC rapporten, nu niet bepaald heel goed zijn geeft te denken.
Om maar eens een paar voorbeelden te noemen. Maar het is handiger om een aantal aanvechtbare stellingen van de klimaatwetenschappers later in deze blogreeks wat uitgebreider onder de aandacht te brengen.

Geplaatst

in

door

Tags: