Het moet halverwege ‘de zeros’ zijn geweest, toen we onze kinderen op een computerspelletjes-budget hadden gezet. Niet meer dan anderhalf uur per dag. Dit tot grote verontwaardiging van ‘de slachtoffers’ die me als soort van hypocriet neerzetten, omdat ze zagen ik de hele dag zat ‘te werken’ op mijn computer. Nogal een rolmodel, nietwaar?
Ik moest hieraan denken omdat ik de afgelopen dagen bezig ben geweest met de beginselen van p-hacking en HARK-ing. Dat begon daarmee dat ik de mogelijkheid van de zoveelste milieucrisis-in-spe: ‘de WHO-studies over fijnstof en de wenselijkheid van de aangescherpte normen’, ging onderzoeken.
Op de website van ‘het schone luchtakkooord’ zijn daarover de volgend teksten te vinden:
“Op 22 september 2021 heeft de World Health Organization (WHO) nieuwe advieswaarden voor de luchtkwaliteit uitgebracht. De advieswaarden zijn flink naar beneden bijgesteld ten opzicht van de advieswaarden uit 2005. De advieswaarden zijn gezondheidskundige grenzen voor de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht.
De afgelopen jaren zijn veel wetenschappelijke rapporten verschenen. Uit die studies blijkt telkens weer dat er sterke verbanden bestaan tussen de concentratie en gezondheidseffecten. De nieuwe kennis is de basis voor het bijstellen van de WHO-advieswaarden. De nieuwe jaargemiddelde advieswaarden (Air Quality Guidelines, AQG) zijn gebaseerd op de laagste percentiel waarden van concentraties waarbij een meetbare toename van de sterfte is waargenomen in epidemiologische studies.
De nieuwe advieswaarden zijn voor bijna alle stoffen (fors) lager dan de advieswaarden uit 2005. Vooral de advieswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) is opvallend lager dan voorheen. Deze was in 2005 nog gelijk aan de huidige grenswaarde van 40 µg/m3. De advieswaarde is nu bijgesteld naar 10 µg/m3. (…)
Op 12 mei 2021 heeft de Europese Commissie het Zero Pollution Action Plan (ZPAP) gelanceerd. Dit is het EU-actieplan om de verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul te krijgen. In het ZPAP wordt gesteld dat de huidige normstelling in de EU-richtlijn Luchtkwaliteit meer in lijn moet worden gebracht met de nieuwe WHO-advieswaarden. Dit standpunt wordt door Nederland gedeeld. Wat Nederland betreft zou bij de herziening van de richtlijn de gezondheidswinst centraal moeten staan, net zoals bij het Schone Lucht Akkoord.”
Hieronder een plaatje over hoe de Nederlandse gemeenten zich dit blijkbaar voorstellen (zie link):
Flashback
De fijnstofnormen hebben hier toch al eerder voor de nodige problemen gezorgd. In de beginjaren van dit millennium bleken deze normen, in combinatie met het toen gangbare rekenmodel, er voor te kunnen zorgen dat iedere vorm van woningbouw nagenoeg was uitgesloten. In heel Nederland waren er normoverschrijdingen die door de Raad van State keihard werden afgestraft. Salderen kon nog net, maar dat was het ook wel zo’n beetje. Heel vergelijkbaar met onze huidige stikstofproblematiek, maar misschien dan nog wat dwingender en problematischer.
Het waren de jaren dat ik sterk overwoog om me als fijnstof-specialist te specialiseren (uiteraard had ik daar óók verstand van), ook al omdat bleek dat de fijnstof-specialist van Utrecht destijds een jaarsalaris ontving wat twee maal zo groot was als de befaamde ‘Balkenende-norm’. (zie deze link uit 2009).
Helaas voor mijn carrière plannen; creatieve rekenaars op het Ministerie zorgden al vrij snel voor een nieuw rekenmodel voor de verspreiding van fijnstof. En dat bleek ook voor ‘de oplossing’ van het hele probleem. Ineens bleek er in Nederland helemaal geen overschrijding van de norm meer te bestaan, zonder wanklank én tot grote opluchting van de Landelijke politiek (wat zouden Jetten en Timmermans in dit geval hebben gedaan?).
Als veteraan in de milieuregelgeving was mijn gedachte bij de huidige berichtgeving dus: “Gaan we dit allemaal opnieuw doen?” Maar welke nieuwe wetenschappelijke bevindingen zorgen dan wel voor deze nieuwe crisis-in-spe?
En dan loop je al snel aan tegen het rapport (zie link) ‘Shifting Sands; Unsound Science and Unsafe regulation; rapport #1’ over PM2,5 regulation, van het Amerikaanse ‘National Association of Scolars’. (mei, 2021)
In dit zeer lezenswaardige rapport werd ik eigenlijk voor het eerst op de hoogte gebracht van het bestaan van een moderne wetenschaps-crisis; de “irreproducibility crisis”, waarvoor ik eigenlijk geen goede vertaling weet (dat zegt ook wel iets). De herhaalbaarheids-crisis?
In het rapport wordt uitgewerkt dat van het leeuwendeel van prominente wetenschappelijke studies, de onderzoeksresultaten niet kunnen worden gevonden, wanneer zij in een andere onderzoeksgroep worden getest. Of zelfs, ook wanneer dezelfde data worden gebruikt.
Ter illustratie:
Volgens Chatgpt.com (toch echt geen ‘complot-denker’) werd in een artikel uit 2012 van het farmaceutische bedrijf Amgen gevonden dat slechts 11% van de 53 baanbrekende onderzoeken in de oncologie reproduceerbaar waren. Een andere studie door Bayer vond dat slechts 25% van de preklinische studies in hun vakgebied gerepliceerd konden worden.
Nu zijn dit soort studies best zeldzaam, maar de ‘AI-site’ vat datgene wat hierover wel bekend is, als volgt samen:
Psychologie: Ongeveer 60% van de studies kan niet gerepliceerd worden.
Biomedische wetenschappen: Reproduceerbaarheid varieert tussen 11% en 25% voor baanbrekende onderzoeken.
Algemeen: 70% van de wetenschappers ervaart problemen met het reproduceren van andermans onderzoek.
In het Shifting Sands (=drijfzand, verder: “Drijfzand-onderzoek”) onderzoek wordt dit als volgt becommentarieerd:
“De validatie van wetenschappelijke waarheid vereist replicatie of reproductie.
Repliceerbaarheid (meest toepasbaar op de laboratoriumwetenschappen) verwijst meestal naar het verkrijgen van de resultaten van een experiment in een onafhankelijk onderzoek, door een andere onderzoeker met andere gegevens. Dit terwijl de reproduceerbaarheid (de meeste van toepassing op de observationele wetenschappen) verwijst naar verschillende onderzoekers die dezelfde gegevens, methoden en/of computercode gebruiken om te controleren of dezelfde conclusie kan worden getrokken.
Betrouwbare wetenschappelijke kennis ontstaat alleen als er meerdere onafhankelijke onderzoekers zijn elkaars werk kunnen repliceren en reproduceren.
Toch functioneert het wetenschappelijke proces van replicatie en reproductie vandaag de dag niet meer afdoende. Een groot deel van de wetenschappelijke claims in gepubliceerde literatuur is niet gerepliceerd of gereproduceerd; geloofwaardige schattingen geven aan dat een meerderheid van deze claims niet kan worden gerepliceerd of gereproduceerd – dat ze in feite vals zijn.
Een buitengewoon aantal wetenschappelijke en sociaal-wetenschappelijke disciplines produceren niet langer op betrouwbare wijze kloppende resultaten – een stand van zaken die gewoonlijk de “irreproducibility crisis” wordt genoemd.
Een aanzienlijke meerderheid van 1.500 actieve wetenschappers die onlangs door Nature zijn ondervraagd, noemen de huidige situatie een crisis; 52% beoordeelde de situatie als een grote crisis en nog een 38% oordeelde dat het “slechts” een minder belangrijke crisis was.”
In het Drijfzand-onderzoek worden de ‘perverse prikkels’ van de wijze waarop wetenschap momenteel wordt bedreven verantwoordelijk gehouden voor deze stand van zaken:
“Wetenschappers beschouwen zichzelf over het algemeen als pure waarheidszoekers en proberen een wetenschappelijk ethos te volgen dat grofweg overeenkomt met de algemeen geaccepteerde standaardnormen die Merton formuleerde.”
Even een kort intermezzo voor de Nederlandse geïnteresseerde. In 1942 foruleerde Robert K. Merton zijn befaamde regels (de Nederlandse wetenschappers hadden toen iets anders omhanden). Volgens Merton moet wetenschappelijk onderzoek moet voldoen aan de volgende vereisten:
gemeenschappelijkheid: alle wetenschappers moeten gemeenschappelijk eigendom hebben van wetenschappelijke goederen (intellectueel eigendom). Dit om collectieve samenwerking te bevorderen; geheimhouding is het tegenovergestelde van deze norm.
universalisme: wetenschappelijke validiteit is onafhankelijk van de sociaal-politieke status/persoonlijke eigenschappen van de deelnemers.
belangeloosheid: wetenschappelijke instellingen handelen ten behoeve van een gemeenschappelijke wetenschappelijke onderneming, en niet voor specifieke resultaten of het daaruit voortvloeiende persoonlijke gewin van individuen binnen hen.
georganiseerd scepticisme: wetenschappelijke claims moeten worden blootgesteld aan kritisch onderzoek voordat ze worden geaccepteerd: zowel wat betreft de methodologie als de institutionele gedragscodes.
Het Drijfzand-onderzoek vervolgt:
“Het publieke vertrouwen in wetenschappers komt doorgaans voort uit de overtuiging dat wetenschappers zich houden aan deze regels. Maar dit beeld verschilt duidelijk van de werkelijkheid. Bewust of onbewust reageren wetenschappers op economische en reputatieprikkels terwijl ze hun eigenbelang nastreven. (…)
Deze constatering is specifiek van toepassing op wetenschappers, peer reviewers en overheidsexperts. De verschillende deelnemers aan de wetenschappelijke onderzoeken dienen allemaal hun eigen belangen terwijl ze de prikkels van het systeem volgen.
Universitaire onderzoekers met veel publicaties in prestigieuze vakbladen verdienen een vaste aanstelling, promotie, promoties naar meer prestigieuze universiteiten, salarisverhogingen, subsidies, professionele reputatie en publieke waardering – vooral door publicaties spannende, nieuwe, positieve resultaten.
Dezelfde prikkels zijn van invloed op tijdschriftredacteuren, die veel lof ontvangen voor hun tijdschrift en persoonlijke reputatieprijzen, door opwindend nieuw onderzoek te publiceren – ook wanneer dat onderzoek niet grondig is bestudeerd.”
De overheid kan natuurlijk niet doof blijven voor dit soort onderzoek wanneer dit raakt aan de expertise van de ambtenaren belast met de regulering van het betreffende maatschappelijke belang. Vakkennis, ten aanzien van de politiek relevante onderwerpen, straalt af op het prestige van de ambtenaar. Hoe zouden bijvoorbeeld de stikstof-ambtenaren doof en blind kunnen blijven voor de nieuwste onderzoeksresultaten ten aanzien van stikstof door Roland Bobbink (zie link).
Hoe zouden politici deze kennis van hun ondersteunend personeel kunnen negeren, al dan niet gedwongen door de Nederlandse (of Europese) bestuurlijke rechtbanken? Of gewoon door publicitaire druk van vakbladen, kranten of docu-makers?
Maar het is natuurlijk wel goed om je af te vragen of de kennis die publicitair goed scoort, ook de kennis die maatschappelijk relevant is?
In het geval van fijnstof wordt er in het Drijfzand-onderzoek vrij simpel gehakt gemaakt van de onderzoeksresultaten van het WHO. In een korte samenvatting, te vinden op YouTube is een fraaie discussie te zien (uiteraard met weinig weerklank, 188 weergaven sinds 2021) tussen de auteurs van het rapport en gelijkgezinden zoals Steve Malloy van de website ‘Junk Science’. Die laatste gaf in zijn vertrouwde stevige tempo (vanaf 55:49) een aantal knelpunten bij het PM2.5-probleem:
“1) geen enkel proefdier is ooit gestorven aan extreme dosis PM2.5 die bij proefnemingen werden toegediend;
2) bij klinische studies bij mensen (!) is er nooit enig effect vastgesteld;
3) geen enkel effect (zoals astma, longziektes, hartaanvallen) wordt gesteund door biologisch bewijs;
4) er is geen enkele locatie op de hele wereld waar PM2.5 ooit schadelijk bleek te zijn;
5) mijnwerkers die zijn blootgesteld aan concentraties die tot 200 maal zo groot zijn als die van de buitenlucht blijken gemiddeld langer te leven dan de gemiddelde arbeiders;
6) mensen die roken (tabak of marihuana) inhaleren resp. ruim 4.000-10.000 maal zoveel PM2.5 als de concentratie PM2.5 in de buitenlucht, maar niemand gaat dood door het roken van één sigaret;
7) juist marihuana wordt tegenwoordig als geneesmiddel voorgeschreven;
8) de fameuze (drie) voorbeelden waar PM2.5 als oorzaak voor een oversterfte zou zijn (o.a. de Londense Smog in de jaren vijftig) bleken veel meer met zwaveldioxide dan met fijnstof uit te staan;
9) de grote Zuidoost Aziatische steden waar PM2.5 gehaltes aanwezig zijn die honderd keer zo hoog zijn als de normale westerse waarden, zorgen niet voor oversterfte, wat alles te maken heeft met de lage zwaveldioxide gehaltes die daar ook aanwezig zijn.”
Al met al toch een indrukwekkend rijtje…
Maar hoe kun je dan toch statistisch bewijs voor het tegendeel vinden?
In het blad van de American Association for the Advancement of Science’s (AAAS) kan (Vol. 7, no.18) kan bijvoorbeeld worden gevonden dat door de PM2.5 verontreiniging (bij een gemiddelde achtergrondwaarde van 12 ug/m3) maar liefst 85.00-200.000 sterfgevallen per jaar worden veroorzaakt. Sommige studies geven aan dat de oversterfte door PM2.5 zelfs die van roken (geschat 400.000 sterfgevallen per jaar) overtreft.
Daar zou ik graag op ingaan, maar de kritische lengte voor een blog-stukje is alweer bereikt.
Hierover dus meer in de volgende blog over dit onderwerp.