Ook onze premier Schoof wordt er niet vrolijk van. Eergisteren liet hij nog via officiële kanalen weten dat hij het stikstofprobleem had onderschat en niet blij was met hetgeen zijn naspeuringen en die van zijn commissie van wijze mannen had opgeleverd.

Schoof had de Landsadvocaat aan het werk gezet om licht in deze stik-duistere problematiek te brengen.
En hiermee loopt Schoof in dezelfde val die al zoveel daadkrachtige voorgangers van hem ook al hebben gemaakt. De taal van de stikstofproblematiek zorgt op zichzelf voor een onoplosbare situatie.
Het is in dit kader dan ook wel leerzaam om te horen wat de Landsadvocaat, omdat dit instituut bij uitstek ‘de stem der redelijkheid’ vertegenwoordigt, hiervan heeft gemaakt.
Daarom dus nog eenmaal de stikstofmantra volgens het rapport wat deze week is gepubliceerd:
“Het nationale recht komt er daarmee op neer dat een “omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit” (wij spreken hierna van: een natuurvergunning) vereist is voor een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en waarvan niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen zal hebben voor beschermde habitats van een Natura-2000 gebied.
Wanneer die vergunningplicht geldt, moet een passende beoordeling worden gemaakt. De natuurvergunning kan alleen worden verleend, wanneer uit de passende beoordeling de wetenschappelijke zekerheid is verkregen dat het project niet tot significante gevolgen voor beschermde habitats van een Natura-2000 gebied leidt.
Bij vrijwel elk denkbaar projecten is sprake van (enige mate van) emissie van stikstofverbindingen, in de aanlegfase of de gebruiksfase of allebei. Bijvoorbeeld bij woningbouw en de bijbehorende verkeersbewegingen, de aanleg van infrastructuur en het gebruik daarvan, industriële activiteiten en de landbouw. Die stikstofemissies kunnen leiden tot neerslag van stikstof, stikstofdepositie, in Natura 2000-gebieden.
In een groot aantal Natura 2000-gebieden is echter sprake van stikstofgevoelige beschermde habitats.
Een deel daarvan ondervindt bovendien al een overbelasting door stikstofdepositie uit doorlopende emissies en uit het verleden. Het gevolg daarvan is dat ook voor projecten die leiden tot een beperkte stikstofdepositie, vaak niet uitgesloten kan worden dat significante gevolgen optreden. En dat betekent dat niet zonder meer een natuurvergunning kan worden verleend.
In dat geval komen intern salderen en extern salderen in beeld, en daarbij geldt het additionaliteitsvereiste. Wij gaan daarop hierna verder in.”
Geen speld tussen te krijgen toch? Iedereen die het met het bovenstaande oneens is, kan met en gerust hart worden doorgestreept als serieuze deelnemer aan het stikstofdebat.

Ja, maar…
U snapt waarom onze premier het zo moeilijk heeft met het stikstofvraagstuk.
Aristoteles zelf had het niet mooier kunnen formuleren. De antiek Griekse logica, ook bekend als syllogistiek, is een vorm van logica ontwikkeld door de Griekse filosoof Aristoteles. Het is een systeem van redeneren waarbij, volgens Wikipedia, geldige redeneringen en drogredenen kunnen worden onderscheiden. Aristoteles gebruikte classificaties en oordelen als basis voor dit systeem, en hij was een van de eersten die een formele theorie van redeneren ontwikkelde.
Het syllogisme is een logische redenering die bestaat uit twee premissen (uitgangspunten) en een conclusie. Een voorbeeld van een syllogisme is:
“Alle Formule 1 auto’s kunnen hard rijden.
Max Verstappen rijdt in een formule 1 auto
Max Verstappen kan hard rijden.”
U herkent het waarschijnlijk in het bovenstaande betoog:
Beschermde habitats zijn stikstofgevoelig;
Vrijwel alle projecten zorgen voor stikstofemissies en –deposities;
Niet kan worden uitgesloten dat beschermde habitats worden aangetast door vrijwel alle projecten.
Mooier is nog wanneer de definities in de strijd worden gegooid:
- “De Kritische Depositiewaarde (KDW) is de hoeveelheid stikstof die een ecosysteem in een bepaalde tijd kan ontvangen zonder dat er significante schade optreedt aan de structuur of functie van dat ecosysteem.
- De depositie van een gebied is hoger dan de KDW
- Het risico bestaat dat de significante schade optreedt aan de structuur of functie van dat ecosysteem
Maar U voelt het misschien; er is toch iets mis met deze gesloten logica.
Syllogismen
Ik heb mijn probleem, redelijk gangbaar tegenwoordig, maar eens aan ChatGPT voorgelegd. Als je iets wilt weten over logica lijkt me dat best een goede ingang.
Eerst maar voorzichtig vragen:
“wat weet je over syllogismen?”
Dat was dus niet aan dovemansoren gericht. Natuurlijk wist ChatGPT daar alles vanaf:
“Syllogismen zijn logische redeneringen die bestaan uit twee premissen en een conclusie. Het is een vorm van deductieve redenering waarbij de conclusie volgt uit de logische structuur van de premissen. Er zijn verschillende soorten syllogismen, zoals categorische syllogismen en hypothetische syllogismen.
Een categorisch syllogisme bestaat uit twee categorische premissen en een categorische conclusie. Bijvoorbeeld:
Premisse 1: Alle mensen zijn sterfelijk. Premisse 2: Socrates is een mens. Conclusie: Socrates is sterfelijk.
Een hypothetisch syllogisme bestaat uit een hypothetische premisse en een categorische premisse en conclusie. Bijvoorbeeld:
Premisse 1: Als het regent, dan is de grond nat. Premisse 2: Het regent. Conclusie: De grond is nat.
Syllogismen zijn nuttig bij het analyseren van argumenten en het identificeren van logische fouten. Ze zijn al eeuwenlang een belangrijk onderdeel van de logica en filosofie.”

Duidelijk toch?
Dan maar even kijken of ChatGPT ook een beetje scherp is:
“Is dit een goed syllogisme?
Als Louw een boek leest is Louw gelukkig; Louw leest een boek; Louw is gelukkig”.
Leuk geprobeerd, maar dat klopt niet volgens Chat gpt:
“Dit voorbeeld is een geldig syllogisme, maar het is niet helemaal correct volgens de regels van de formele logica. In dit geval gaat het om een redenering waarbij een causaal verband wordt verondersteld tussen het lezen van een boek en gelukkig zijn. Dit kan echter subjectief zijn en niet noodzakelijk geldig in alle situaties.
Een correct voorbeeld van een syllogisme zou zijn:
Premisse 1: Alle mensen die een boek lezen, zijn gelukkig. Premisse 2: Louw leest een boek. Conclusie: Louw is gelukkig.
Dit voorbeeld volgt de structuur van een categorisch syllogisme en toont een geldige logische redenering. Het belangrijkste verschil is dat in deze correcte versie de premissen algemener zijn en de conclusie een logische extrapolatie is van de premissen, in plaats van een direct causaal verband.”
Juist, hier trapt hij niet in. Deze dan:
“Alle planten groeien als de zon schijnt; de zon schijnt, alle planten groeien.”
Klopt volgens onze chatbot:
“Dit voorbeeld is een geldig syllogisme en volgt de logische structuur van een categorisch syllogisme. Het redeneert vanuit algemene premissen naar een specifieke conclusie.
Als we dit syllogisme in zijn logische vorm zetten, zou het er als volgt uitzien: Premisse 1: Alle planten groeien als de zon schijnt. Premisse 2: De zon schijnt. Conclusie: Alle planten groeien.
Dit is een correct voorbeeld van een syllogisme waarin de conclusie logisch voortvloeit uit de gegeven premissen.”
Het grote probleem bij het gebruik van een syllogisme is echter dat, hoewel de redenering formeel geldig kan zijn, de conclusie niet noodzakelijk waar is. Dit komt doordat syllogismen alleen op basis van de gegeven premissen redeneren, en die premissen kunnen zelf onvolledig of zelfs onwaar zijn.
Deze logica geeft problemen. Het bovenstaande correcte syllogisme is een mooi voorbeeld van het gegeven dat premissen vrijwel nooit volledig genoeg zijn om een geldige conclusie te kunnen trekken.
Wanneer planten onvoldoende water, onvoldoende voedingsstoffen, zuurstof, kooldioxide of gezondheid hebben, zullen ze helemaal niet gaan groeien, ook al schijnt de zon nog zo hard.
Het hierboven genoemde syllogisme is blijkbaar wel geldig, maar omdat niet alle premissen bekend zijn, is de conclusie ook hoogst onzeker.
En dit geldt dus ook voor de logische redeneringen van de landsadvocaat. De redeneringen op zichzelf kloppen natuurlijk wel, maar zijn alle premissen volledig/ kloppen ze wel?
Is het wel zo dat een overschrijding van de KDW op zichzelf kan zorgen voor significante schade aan de structuur of functie van dat ecosysteem? En zit het allemaal wel goed als de KDW wél wordt gehaald?
Ik weet dat onze hoogleraren aan de Wageningse universiteit, in het spoor van Roland Bobbink, hiervan overtuigd zijn, maar het geeft te denken dat zij absolute eenlingen zijn in de wetenschappelijke wereld, die groter is dan Nederland (zie ook mijn vorige bijdrage).
De Hupselse beek
Stikstofdepositie maakt deel uit van de stikstofkringloop. In deze kringloop zijn er diverse bronnen en afvoerputjes van reactief stikstof.
Een fraai uitgewerkt voorbeeld kwam ik onlangs tegen bij het RIVM rapport 714901005: “Water- en nutrientenhuishouding van het stroomgebied van de Hupselse beek” uit 1999.

U ziet het, de mestnormen zijn in de loop van de afgelopen jaren best wel flink naar beneden gegaan. Maar eigenlijk is hier, volgens de studie, een belangrijke bron nog niet meegenomen:

Dus zelfs bij de zeer hoge mestgiften van het jaar 1993 (zeker gezien de huidige niveaus), zien we een flinke afname van de stikstofbodemvoorraad.
De denitrificatie, ook een natuurlijk proces, waarbij nitraat wordt omgezet in atmosferische stikstof en waarover in de huidige stikstofliteratuur maar zelden iets te vinden is, blijkt dus een forse invloed te hebben op deze stikstofbalans.
In het bovengenoemde voorbeeld is de denitrificatiebijdrage ongeveer 3 maal zo hoog als de atmosferische depositie die op het zeer hoge niveau van 68 kg/ha/jaar werd geschat in het jaar 1993 (thans ongeveer 20 kg/ha/jaar).
Maar hoe zit dat dan in onze Natura2000 gebieden?
De Nederlandse bossen
Voor halfnatuurlijke gebieden heb ik, volgens mijzelf, al redelijk overtuigend eerder kunnen aangegeven dat het nalaten van traditioneel beheer de belangrijkste oorzaak moet zijn voor de teloorgang van deze natuurwaarden. (zie link)
Maar de Wageningse Universiteit publiceerde september vorig jaar een nieuwe studie waarin de gehalten organische stof en stikstof in de ondergrond van bosgebieden op zandgronden werden vergeleken met de data van bijna 40 jaar geleden.
En het bleek niet best gesteld met onze bosgronden. De dagbladen zagen de zoveelste bevestiging van het bestaan van het stikstofmonster. Trouw kopte bijvoorbeeld fraai met een mooie bosfoto:

Nu weet ik niet zeker wat u hierover precies had gedacht. Maar de conclusies van het Wageningse stuk (zie link) liegen er niet om:
“Samenvattend zijn de belangrijkste resultaten van dit rapport dat de vermesting (stikstofaccumulatie) sterk is toegenomen, omdat de huidige stikstofdepositie op bossen (ca. 25-35 kg N ha-1 jr-1 ) nog altijd veel hoger ligt dan de netto-opname door bomen in bossen (gemiddeld ca. 5-10 kg N ha-1 jr-1 ), terwijl de verzuring maar heel langzaam is doorgegaan waarbij de pH en totale basenvoorraden vrijwel gelijk zijn gebleven. Meer specifiek is het volgende gevonden:
- De geaccumuleerde stikstofdepositie over de afgelopen 33 jaar is voor ca. 80% opgeslagen in de bodem, waarvan circa de helft in de strooisellaag en de helft in de minerale bovengrond. In totaal is naar schatting ca. 1300 kg ha-1 Daardoor speelt stikstof een belangrijke rol in de vermesting van de bodem.
- Er is ca. 14 ton ha-1 koolstof geaccumuleerd. Koolstof is met name geaccumuleerd in de strooisellaag, met een gemiddelde C/N-verhouding (een belangrijke vermestingindicator) van ca. 11. Dit is een veel lagere C/N-verhouding dan normaal wordt aangetroffen in bossen en is het gevolg van de hoge N-depositie. De C/N-verhouding van de strooisellaag is daardoor met 2,4 afgenomen: van 26,4 in 1990 tot 23,8 in 2023.
In de minerale bovengrond is nauwelijks koolstof geaccumuleerd, terwijl er wel ca. 600 kg stikstof is bijgekomen, waardoor de C/N-ratio in de bovengrond gemiddeld met 4,1 is afgenomen: van 26,9 in 1990 tot 22,8 in 2023. - De afgenomen zuurdepositie lijkt te hebben geleid tot een kleine toename van de Ca- en Mg-voorraad, met name in de strooisellaag en voor Mg ook aan het uitwisselingscomplex, maar de K-voorraad is verder afgenomen.
- Ondanks de afgenomen zuurdepositie is pH-KCl van de bovengrond in de afgelopen 33 jaar gemiddeld vrijwel gelijk gebleven, waarbij Al-buffering een belangrijke rol heeft gespeeld, hetgeen ook blijkt uit een afname in de voorraad ervan van bijna 300 kg ha-1 , wat overeenkomt met ca. 1000 molc ha-1 jr-1 .
- De geschatte actuele zuurproductie is ca. 1500 molc ha-1 jr-1 uitgaand van Al-buffering uit oxiden van ca. 1000 molc ha-1 jr-1 en een verwering van basen en aluminium van ca. 500 molc ha-1 jr-1 .
Dit komt overeen met een vergelijkbare geschatte actuele zuurproductie en is voor ca. 2/3 het gevolg van de uitspoeling van zwavel en ca. 1/3 van de uitspoeling van stikstof. De hogere bijdrage van zwavel aan de verzuring, ondanks de veel lagere depositie dan stikstof, komt omdat zwavel in Nederlandse bossen nauwelijks wordt vastgelegd in tegenstelling tot stikstof, waarvan slechts ca. 10-15% uitspoelt.
Nu begrijp ik dit laatste niet helemaal, omdat voor de verzwaveling van de Nederlandse ondergrond al jarenlang hele andere veel geloofwaardiger hypotheses zijn opgesteld dan de depositie van zwavel (pyriet-afbraak, zie o.a. De verzwaveling van grondwater in zandgronden. Landschap 18 (4): 263-272 door van Beek et al. (2001)).
Maar goed, het is allemaal best alarmerend, maar dat is eigenlijk vooral omdat er dus blijkbaar, naast de enorme depositie, blijkbaar geen enkele afbraak van reactief stikstof (denitrificatie) heeft plaats gevonden.
En daar is ook een verklaring voor. Denitrificatie vindt niet plaats bij een lagere pH dan 5 (daar was overigens tijdens de zure regen-problematiek best nog wel discussie over, maar nu dus ook geaccepteerd door de Nederlandse deskundigen).
En de zandgronden zijn flink verzuurd volgens de studie (pH 3,5).
In een eerdere bijdrage over dit onderwerp ben ik meegegaan met de Amerikaanse verklaring voor deze verzuring (zie link), die de Nederlandse onderzoekers destijds massaal hebben verworpen: de verkeerde bomen op de verkeerde plaats zorgen voor verzuring. Maar zie.
In dit Nederlandse onderzoek uit 2024 komt er blijkbaar ineens toch bijval. Onder meer het onderstaande lijstje kan worden gevonden in deze studie:

Naast het feit dat dit zonder uitzondering allemaal ‘foute bomen’ zijn voor zandgronden, zien we nu toch ook een heel duidelijk onderscheid bij de verschillende boomsoorten, eigenlijk net zoals bij de Amerikaanse onderzoeken, zo’n veertig jaar geleden.
Is er misschien hier dan ook sprake van ‘natuurlijke veranderingen’, zoals de Amerikanen destijds suggereerden?
Successie
Wikipedia meldt over veranderingen van de vegetatie als natuurlijk proces het volgende:
“Successie is een ecologisch proces waarbij een merkbare verandering in de soortensamenstelling binnen een habitat plaatsvindt. Deze verandering vindt plaats binnen een bepaalde tijdspanne waarna een stabiele levensgemeenschap gevormd wordt. Levensgemeenschappen volgen elkaar dan in een bepaalde volgorde op. Als er wordt uitgegaan van een kaal gebied, zonder planten, begint de successie met een aantal pioniersoorten, waarna, naarmate de successie vordert, het systeem complexer wordt.”
Hoe complexer hoe mooier. In Nederland kennen we de volgende successiereeks (Wikipedia):
“Men onderscheidt vijf stadia:
- Pioniersvegetatie: eenjarige soorten bedekken de kale of verstoorde bodem (bijvoorbeeld een omgeploegde akker bij conventionele landbouw). Voorbeelden zijn melganzevoet, perzikkruid, korenbloem en grote klaproos. De bodem is in dit stadium bacterierijk: per schimmel treffen we 10 bacteriën aan in de bodem.
- Graslandvegetatie: na één seizoen bedekken grassen de bodem, deze meerjarige vegetatie vormt een grasmat met graswortels die ondoordringbaar zijn voor de wortels van de pioniersplanten. Wél slagen graslandplanten erin in het grasland te gedijen door hun diepere wortels, met een bladrozet zorgen ze ervoor dat het gras op een afstand blijft. Voorbeelden zijn margriet, gewoon duizendblad en smalle weegbree. Het aantal schimmels stijgt, alsook de dikte van- en de activiteit in de bodem.
- Ruigtekruidenvegetatie: als men het gras niet maait komt het in bloei waarna de halmen afsterven. Jaar na jaar wordt op deze manier de bodem aangevuld met organisch materiaal dat verteerd wordt door bodemorganismen. Typisch floreren kruiden zoals het boerenwormkruid, bramen, harig wilgenroosje en ook de brandnetel op deze rijker geworden grond.
- Struweelvegetatie: de evolutie van ruigte naar struweelvegetatie neemt nog eens twee tot vijf jaar in beslag. Zaailingen van struiken en bomen duiken op die aangevoerd worden door de wind, vogels en water. Soorten zoals de meidoorn en vlier maar ook zonminnende bomen zoals de berk, els, wilg en eik duiken op. De hoeveelheid schaduw neemt stelselmatig toe waardoor de grassen en kruiden grotendeels verdwijnen. Ondertussen neemt de activiteit ondergronds ook toe: mycorrhizaschimmels gaan de samenwerking aan met bomen waardoor een ondergronds netwerk ontstaat die de uitwisseling van grondstoffen – ook tussen verschillende bomen onderling – verder stimuleert.
- Bosvegetatie: terwijl de eerste stadia elkaar relatief snel opvolgen, duurt de overgang van struweel naar climaxvegetatie meerdere decennia. Op termijn evolueert een pioniersbos met berken en populieren naar een bos met halfschaduwsoorten tot een bos met schaduwboomsoorten zoals de beuk en esdoorn. Op dit punt spreken we over een stabiel ecosysteem dat niet langer wezenlijk verandert. De verhouding tussen schimmels en bacteriën is gestegen tot 1000/1.”
Ik en met mij zijn generaties ecologen opgegroeid met dit beeld. Maar ik ben bang dat het niet helemaal klopt. In lang niet alle klimaten, met bijbehorende bodems, is een bosvegetatie het eindplaatje. Op de Amerikaanse prairies is een graslandvegetatie het eindstation. In Australië zijn grote vlaktes met struweelvegetatie het eindpunt en in het poolgebied is over grote vlaktes de Toendra zover als het gaat.
De natuurlijke processen sturen in deze gebieden naar deze (afwijkende) soort van climaxvegetatie, een stabiel ecosysteem dat niet langer wezenlijk verandert.
Maar als dat zo is, dan liet Jac. P. Thijsse in “Eik en Beuk” eigenlijk al zien dat er iets van het beeld als “bosvegetatie als climaxvegetatie” niet helemaal klopt. Over het beukenbos schrijft hij onder meer:
“Doorgaans maakt men er een soort verwijt van, dat er zo weinig onder de beuken wil groeien, maar die ruimte heeft ook zijn goede zijden. Het afgevallen beukenblad vergaat heel langzaam, onder sommige omstandigheden in jaren niet en dan komt er natuurlijk een dikke laag schimmelend blad en dat is heel slecht want daardoor kunnen de beukenwortels niet genoeg lucht krijgen. Een boom moet kunnen ademhalen met zijn gehele oppervlakte, dus ook met wortels en daarvoor moet de grond poreus zijn in open verband met de buitenlucht.
Wormen, schimmels en bacteriën vreten en vernielen de afgevallen bladeren en waar zij ontbreken ziet het er met de bosgrond slecht uit. Dikwijls gaat op dat halfvergane blad dan ook nog een bladmos groeien, het witmos. Dat vormt groengrijze kussens, soms zuiver half bolvormig. Je kent ze zeker wel. Soms, waar ze talrijk zijn, vloeien ze ineen en vormen dan een grote moslaag, die blijft groeien en zich naar alle kanten uitbreidt en dan over het bladerdak nog een soort van veenlaag vormt.
Het begint dan voor de bomen gevaarlijk te worden.”
Hoe kan een climaxvegetatie zo snel worden aangetast door natuurlijke processen? Eik en Beuk had het Verkade album van 1935 moeten worden, ver voor onze stikstof crisis.
En plotseling komt dan ook dit plaatje weer boven drijven (zie link):

De mythe dat de eerste mensen die in Nederland gingen wonen hier prachtige eikenbossen aantroffen en dat ons land één groot bos zou zijn geweest, voordat de mens zich hier actief met de landinrichting ging bemoeien, is, hoe mooi het ook klinkt, naar alle waarschijnlijk geheel bezijden de waarheid.
Google’s Gemini stelt bijvoorbeeld:
“De Romeinen beschouwden het gebied dat nu Nederland is, met zijn moerassen, als een woeste zone buiten hun controle. Ze legden wegen aan op de oeverwallen van rivieren zoals de Rijn en Maas, maar het moerasgebied zelf was moeilijk te controleren en te gebruiken voor de Romeinen.”
Hoogveen/ moeras heeft de eigenschap zijn bezoeker vaster en dieper te doen laten zakken, zeker wanneer er bewogen wordt. Knuppelwegen waren al bekend bij de Romeinen en bij Glastonbury in Engeland is een knuppelweg uit 4000 v.Chr. gevonden. Zulke wegen bestaan uit aan elkaar, dwars op het pad gelegde dunne boomstammen, palen, dikke boomtakken of soms houten balken, dit in tegenstelling tot vlonderpaden die met planken zijn geconstrueerd. De ‘knuppelpaden’ in de Peel of de ‘veenwegen’ van Drenthe hebben we te danken aan de Romeinse overheersing die deze Engelse uitvinding meebrachten naar het vasteland.
Misschien dat u het feit, dat de Romeinse grens bij de Limes moet worden gevonden, beter begrijpt aan de hand van het bovenstaande veen-plaatje. Wat moesten de Romeinen met die woestenij boven de grote rivieren?
En waar waren die fraaie eikenbossen van Nederland dan wel precies? Is bos wel de climaxvegetatie van Nederland? Of is dit misschien eigenlijk ook een afwijkende vorm? Zou Hoogveen voor de Nederlandse situatie niet een veel logischer kandidaat zijn?
De WUR-studie naar het bos in Nederland geeft dan ook niet helemaal het ‘echte plaatje’ weer als het gaat om de rol van stikstof voor het bos.
Zoals hierboven al aangegeven wordt geconcludeerd: “de vermesting (stikstofaccumulatie) sterk is toegenomen, omdat de huidige stikstofdepositie op bossen (ca. 25-35 kg N ha-1 jr-1 ) nog altijd veel hoger ligt dan de netto-opname door bomen in bossen (gemiddeld ca. 5-10 kg N ha-1 jr-1 )”
Maar hierbij wordt dus vergeten te vertellen dat ieder voorjaar moet worden gezorgd voor een nieuw bladerdek. ChatGPT geeft aan: “De hoeveelheid droge bladeren per hectare in een gematigd loofbos varieert, maar er zijn redelijk betrouwbare gemiddelden op basis van veldmetingen en ecologisch onderzoek.
In een loofbos vinden we tussen de 2000 en 5000 kg droge stof per hectare
(oftewel 2 tot 5 ton droge bladeren per hectare). Hiervan is ongeveer 1,5% stikstof, zodat de hoeveelheid stikstof die een bos in het voorjaar nodig heeft, ergens tussen de 30 en 75 kg stikstof ligt.
Stikstof die dan in de lucht voorbij komt zweven kan daarom door de bomen actief worden opgezogen en het lijkt me moeilijk om dan over zoiets als ‘depositie’ te spreken. Ook in de jaren dertig van de vorige eeuw vond dit blijkbaar plaats.
Probleem is dat deze hoeveelheid stikstof in het najaar ook weer vrijkomt en dat dit dus niet allemaal kan worden opgevangen door de bosvegetatie op zandgronden.
Ook het plaatje van de bosgrond wat in de Wageningse studie wordt weergegeven, doet toch vermoeden dat de natuurlijke processen (verzuring, verstikking door de opbouw van een dikke strooisellaag) ons fraaie bos in de richting van een moeras duwt. Daar waar kleine mosplantjes zich onder meer vooral bezig houden met de afvang van kooldioxide, maar hiervoor wel stikstof nodig hebben als basisvoedsel.

Ik heb eerder betoogd dat het allemaal onze schuld is, dat door onze foute boomkeuzes onze climaxvegetatie wordt aangetast. Maar het is uiteindelijk een moeilijk te verdedigen stelling. Beuken en Eiken (en dennenbomen) komen hier ook via natuurlijke processen. En betekenen dan uiteindelijk een natuurlijk einde van de bosvegetatie op zandgronden, om relatief snel over te gaan in hoogveen, onze climaxvegetatie.
En als dat zo is, dan zijn we ons dus dan met hand en tand aan het verzetten tegen een natuurlijke successiereeks, waarbij we de eerste stappen naar de uiteindelijke climaxvegetatie beschouwen als een door onze inmenging (stikstof) veroorzaakte verontreiniging.
Een aantasting van de, door ons ten onrechte als climaxvegetatie beschouwde, bosvegetatie.
Het feit dat deze processen al door niemand minder dan Jac. P. Thijsse in de jaren dertig van de vorige eeuw zijn waargenomen (ver voor de industrialisatie van de landbouwsector), wijzen hierop. Het zou dus zo maar kunnen.
Maar ja, dat gaan we niet ontdekken als we vasthouden aan ons juridische jargon, gebaseerd op de syllogistiek-regels, die we nog kennen van Aristoteles. Uit een tijd dus, toen Nederland nog een moerasland was, wat afschrikwekkend genoeg was om de Romeinen op grote afstand te houden.
Kritische depositie waarden
Volgens de website van de Wageningse Universiteit (WUR) houdt Naturetoday.com u op de hoogte van de actuele gebeurtenissen in de natuur: “Biologen geven u dagelijks informatie over onder andere vlinders, zoogdieren, amfibieën, libellen, planten, zeedieren en vogels. Via Natuurbericht.nl kunt u de trek van ganzen op de voet volgen en krijgt u dagelijks een natuurverwachting voor planten, vlinders en libellen. Betrokken organisaties zijn: Natuurkalender, Vlinderstichting, SOVON, Zoogdierenvereniging, Stichting RAVON, Stichting ANEMOON, Floron, Stichting Duurzame Ontwikkeling, Wageningen UR, Vogelbescherming Nederland, Stichting VeldOnderzoek Flora en Fauna (VOFF).”
Deze website van de Wageningse Universiteit, in samenwerking dus met zo ongeveer alle organisaties die betrokken zijn bij het behoud van de Nederlandse natuur, heeft in november 2021 een stukje geschreven over het belang van de kritische depositiewaarden (KDW) in het stikstofbeleid (zie link). Het stukje is een belangwekkend epistel, wat ook door Wikipedia is gebruikt om deze KDW te verduidelijken voor belangstellenden.
Over de KDW wordt in het stukje het volgende geschreven:
“De kritische depositiewaarde wordt gedefinieerd als ‘de hoeveelheid depositie die een intact ecosysteem over langere tijd kan verdragen zonder dat significante schade optreedt aan de structuur of het functioneren van dat systeem’.
Aangetaste ecosystemen zijn meestal gevoeliger en negatieve effecten nemen toe naarmate de kritische depositiewaarde langer wordt overschreden. De buffercapaciteit van de bodem tegen verzuring neemt geleidelijk af en zorgt voor een gebrek aan mineralen in het systeem, bijvoorbeeld het kalkgebrek waar broedvogels onder lijden. Door de hoge beschikbaarheid van stikstof worden plantensoorten verdrongen door snelgroeiende soorten, verandert het bodemleven, en verdwijnen diersoorten die afhankelijk zijn van de verdrongen planten.”
Wanneer ik het bovenstaande goed begrijp dan is het dus zo dat de hoge stikstofniveaus hun invloed uitoefenen op de bodem van een natuurgebied.
De bodem verzuurt, wordt voedselrijker en dat zorgt voort allerhande problemen.
Uit het bovenstaande mag echter worden afgeleid dat deze problemen alleen ontstaan wanneer het natuurlijke proces wat deze stikstof-vermesting tegengaat, denitrificatie, wordt geblokkeerd. De denitrificatie die werd gemeten in het stroomgebied van de Hupselse beek bedroeg bijvoorbeeld in 1987 maar liefst 212 kg per hectare.
Wanneer we dit afzetten tegen de huidige stikstofdepositie van ongeveer 20 kg/ha/jaar, is het eigenlijk lachwekkend om te menen dat deze KDW een onafhankelijke grootheid is die het stikstofgehalte van een (natuur) gebied kan verklaren.
Wanbeheer onder het mom van ‘natuurbescherming’, zorgt er bij de ‘nauurlijke graslanden’ (het gros van onze natuurgebieden, afgezien van bossen) voor dat graslanden niet meer jaarlijks worden gemaaid (uit geldgebrek, zie link), waardoor in het najaar, het in de grassen aanwezige glucose zal worden omgezet in melkzuur, wat dus zorgt voor verzuring voor het gebied. (zie link)
Verzuring zorgt echter onder meer voor een blokkade van denitrificatie proces, waardoor het gehalte stikstof va zo’n gebied zal gaan toenemen (wel aanvoer, maar blokkade van de afvoer).
Uiteraard is dit bijzonder zinvol voor stikstof minnende planten, zoals graslanden, die er op die manier voor zorgen dat hun voedsel niet ‘nutteloos’ verloren gaat. De graslanden zullen zichzelf op deze manier ook in stand kunnen houden en niet uit voedselgebrek wegkwijnen.
Maar wetenschappers zullen dan dus een verzuring meten die gepaard gaat met een stikstoftoename in zo’n gebied.
De ‘logische conclusie’ dat een toename van stikstof zorgt voor verzuring is dus feitelijk een omkering van oorzaak en gevolg.
Niet de toename van stikstof zorgt voor verzuring, maar verzuring zorgt voor een toename van stikstofgehalte.
Een begrijpelijke misser, maar het wordt nu zo ongeveer wel eens tijd dat ook de Nederlandse wetenschappers eens een Kritische Evaluatie van de Waarde (KEW) van hun theorie overwegen.
