Waarom is groen links?

Om te beginnen; dit is niet (alleen) een ontologische vraag naar het waarom van het bestaan van een politieke partij in Nederland, maar de uiting van  verbazing ten aanzien van het bestaan van een vreemde, en op dit moment blijkbaar onlosmakelijke, politieke combinatie.
Waarom is links groen? Het zou natuurlijk kunnen dat dit voortvloeit uit het ‘revolutionaire’ karakter van beide stromingen. Maar dat gaat dan natuurlijk wel voorbij aan de logische definitie voor links, die de theoloog Zuurmond ooit opstelde: “Links zijn zij die geneigd zijn om me te werken aan structurele veranderingen van de maatschappij in socialistische zin”.
Nu zijn ‘de groenen’ ook best bereid om “mee te werken aan structurele veranderingen van de maatschappij”, maar dat is volgens mij dan ook de enige overeenkomst.

Ik heb in een eerdere blog ‘de schuld’ gegeven aan Hans van Mierlo en Joop den Uyl, die meenden, in een soort van besluiteloosheid over de te volgen politieke koers van links, dat het goed zou zijn om het denkgoed van de Club van Rome te omarmen. Den Uyl, misschien wel de belangrijkste Nederlandse linkse denker van het einde van de vorige eeuw, was als premier geconfronteerd geraakt met de eerste energiecrisis. En was het dan geen logische stap om het linkse gedachtengoed uit te breiden met de bekommernis over het wel en wee van planeet Aarde?
Maar echt overtuigd raakte hij nooit en dat had wellicht toch te maken met de intuïtieve inzicht dat er forse spanningen waren tussen datgene wat ‘de Groenen’ voor ogen hadden en dat waarvoor het Socialisme stond.

Het samengaan van groen en links heeft wel geleid tot een bepaalde focus over hóe de groen-rode wereld ingericht moet worden, maar met prioriteiten die niet per sé begrijpelijk zijn vanuit het socialisme geredeneerd.
Dit betekent ook dat de ‘verdrukten binnen de (kapitalistische) maatschappij’; zoals daar nu bijvoorbeeld zijn, degenen die lijden onder energie-armoede, de “werkende armen” (De Rijksoverheid spreekt, volgens nu.nl, over 1 miljoen huishoudens die in de problemen kunnen komen), slachtoffers van de woningmarkt en de boeren, (tot dusverre) niet hoeven te rekenen op veel empathie van links.

Hoe heeft het zover kunnen komen?

Marx

Karl Marx, grondlegger van het linkse denken, begint zijn filosofie met een nu nog nauwelijks navoelbare stelling. De theorie van vervreemding. In de website nl. economy-pedia.com wordt dit als volgt omschreven:

“Vervreemding is volgens Karl Marx de scheiding van de arbeider van het object dat hij produceert. Beide worden dus als afzonderlijke entiteiten behandeld. Met andere woorden, vervreemding is het proces waarbij de werknemer iets anders wordt dan het product van zijn werk, dat wordt omgezet in een waar.

Marx legt het als volgt uit in het werk waarin hij deze theorie van vervreemding ter sprake brengt, “Economic and Philosophical Manuscripts” van 1884: “Het object dat het werk produceert, zijn product, confronteert het als een vreemd wezen, als een macht onafhankelijk van de producent.” Marx wijst er dan op dat de arbeider door vervreemding de controle verliest over de vrucht van zijn inspanning en een object wordt, dat zal dienen om de kapitalist een voordeel te bieden.

Het communisme vatte dit op als een duidelijke en letterlijke opdracht. Zorg er gewoon voor dat de arbeider weer eigenaar van zijn eigen product wordt. En dat kun je bereiken door alle productieve krachten onder te brengen bij de Staat, die wordt geregeerd door de arbeiders, c.q. de communistische partij. Probleem opgelost. En verder niet meer zeuren.

Maar gelukkig is er dan ook nog Arjo Klamer, voormalig hoogleraar Culturele Economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en tot voor kort, namens de Socialistische Partij, wethouder Sociale Zaken en Participatie in Hilversum. Hij geeft in het aardige boekje “What’s left” (2004), uitleg:

“Belangrijk blijft de gerichtheid op relaties die wij mensen onderhouden met elkaar, met de dingen van de natuur, vooral nu de huidige economische dogmatiek wil doen voorkomen dat wij vooral individuen zijn die het eigen belang nastreven. Ik denk eerder, met Marx, dat wij vooral sociale wezens zijn, die in de eerste plaats het gemeenschappelijke met soortgenoten willen realiseren en vasthouden, en alleen in bepaalde omstandigheden, wanneer de relevante ander uit het zicht verdwenen is, egoïstisch zullen handelen. Ook wanneer ik de beste deal probeer te maken, komt dat omdat het mijn gezin ten goede komt… De relaties met anderen, het gemeenschappelijke dus, vormt een belangrijk onderdeel wat ons tot mensen maakt. Gaat het instrumentele overheersen, gaan we relaties met anderen gebruiken om er zelf beter van te worden, dan raken we verwijderd van wat ons tot mensen maakt. Dat instrumentele beheerst de commerciële wereld en daarom kunnen we concluderen dat die wereld vervreemdend werkt, omdat het afstand schept met het menselijke in ons.

Over de vervreemding die zou ontstaan door vervreemding van het product wat ik gemaakt heb, denk ik inmiddels anders. Misschien dat de schoenmaker zijn identiteit ontleent aan de schoenen die hij maakt, maar er zijn andere manieren waarop hij zichzelf tot schoenmaker realiseert.
We beseffen nu dat de dingen, de fysieke producten, niet allesbepalend zijn. We produceren ook immateriële goederen, die wellicht heel wat belangrijker zijn en ons zeker zo veel voldoening geven als het eigendom van datgene wat we gemaakt hebben. Een schoenmaker kan bijvoorbeeld goed zijn in de relaties met collega schoenmakers en zijn klanten. In dat geval produceert hij niet alleen schoenen, maar ook goede relaties. Die relaties kunnen hem goed doen; zij geven hem status, erkenning, vriendelijkheid, een rol en een lidmaatschap in de voor hem relevante groep, de schoenmakers. Dat alles is van waarde, wat hem toevalt.

De immateriële goederen verklaren waarom werknemers niet massaal vervreemd zijn en niet voortdurend staken en ziek en ongelukkig zijn. Daarmee is niet gezegd dat het kapitalistische systeem ook het beste is voor de realisatie van die immateriële goederen. Het tegendeel lijkt eerder het geval: als de hebzucht die het kapitalistische systeem aanspoort ten koste gaat van de relevante relaties met anderen en zorgt voor verwaarlozing van dat wat gemeenschappelijk is, dan drijft het een wig tussen het werkelijke bestaan en het bestaan waarin het menselijke optimaal de kans krijgt.”

In dit licht vind ik de analyse van Marx meer dan waardevol. De waardering van de anderen was, in de tijd van Marx, uiteraard verbonden aan de capaciteiten van het individu, die tot uitdrukking kwam in de producten van zijn hand. Maar ook de wijze waarop hij produceert/ deel uitmaakt van ‘de groep’. Wanneer deze producten/ zijn produceren zelf, van hem worden weggenomen, maakt hij eigenlijk geen deel meer uit van zijn eigen samenleving. Daar waar hij thuis is, waar eer en erkenning hem tot naaste maakt(e).

Een mooie illustratie van het gelijk van Klamer kan worden gevonden bij Achterhuis (1984), wanneer hij de problemen beschrijft die vrouwen, tot in het industriële tijdperk aan toe, hadden bij het accepteren van betaald werk:
“Als een onderdeel van de huishouding lag arbeid oorspronkelijk niet in het publieke domein. Het werd als minderwaardig beschouwd om [daar] in je levensonderhoud te voorzien.
‘Talloze meisjes van buiten, die zich in het ouderlijke huis bezig hielden met spinnen en ook me de allerkleinste bruidsschat nog wel met de zoon van een geestelijke konden trouwen, verschilden in de ogen van de armste handwerkersgezel nauwelijks van een bedelares of hoer, indien zij uit werken gingen in de centrale manufactuur.
De gedachteassociatie van manufactuurarbeidsters met hoeren ontstond, doordat de laatste haar lichaam publiekelijk aanbood en de eerste ‘public work’ deed; omdat ze niet in de eigen woning, maar in het openbaar werkte.
Koczynski, die terecht opmerkt dat dit oordeel vaak in overeenstemming was met de feitelijke levenswandel van de fabriekarbeid(st)ers, legt met nadruk de oorzaak hiervoor bij het feit dat de loonarbeid(st)ers in de grond van de zaak buiten de maatschappij stonden. Zij vormden een samenleving waarin zelfs de meest ellendige bedelaar nog een vaste plaats had, het uitschot…

In de achttiende eeuw slaagden fabrikanten er niet in, ondanks de diepe ellende waarin een deel van de Engelse bevolking gedompeld was, om arbeiders voor hun fabrieken te vinden. Deze arbeid was nl. niet alleen zwaar, maar werd ook minderwaardig geacht. Ook voor mannen gold dat het onfatsoenlijk was om ‘publieke in tegenstelling tot huisarbeid te verrichten’.”

Wat is de waardering waard van mensen buiten ‘de eigen kring’? Om met Marx te spreken; wanneer de arbeid(st)er door zijn of haar naasten niet meer gewaardeerd kan worden om wat hij kan en hoe hij of zij dit doet (zijn productie, maar misschien wel vooral zijn produceren), wordt aan de arbeid(st)er waardigheid ontnomen. Daarmee raakt het individu vervreemd van zijn omgeving, zijn naasten en uiteindelijk zichzelf.

Het socialisme heeft zich in de beginjaren van de twintigste eeuw ontplooid tot een politieke zuil, waarbij respect voor ‘de arbeider’ en de oplossing voor het armoedevraagstuk centraal hebben gestaan. Het menselijke en democratische gezicht van ‘links’, waarbij men de revolutionaire ‘oplossing’ die het communisme voorstond, altijd heeft afgewezen. Het socialisme heeft zich als beginselpartij structureel ingezet voor een verbetering van het lot van de arbeider binnen de maatschappij, vanuit het begrip van wat de arbeiders bezig hield en waaraan behoefte was. 
Maar er was meer nodig om de Nederlandse liberaal-christelijke samenleving van het begin van de vorige eeuw ook echt te veranderen.

De toenadering van de kerk

In de tijden van de bewustwording van ‘de sociale questie’, het arbeidersvraagstuk van het begin van de twintigste eeuw, naderden de linkse christenen en socialisten elkaar steeds dichter en er werden stevige bruggen gebouwd. Steeds meer geestelijken raakten ervan overtuigd dat de brave christelijke arbeiders, ook voor het bereiken van de gelukzaligheid van het hiernamaals, nog recht hadden op enig ‘werelds’ geluk.
Oosterhuis (2004) merkte wat mij betreft terecht op dat de meeste ‘linkse christenen’ hadden ingezien dat de utopie van Marx en het bevrijdingsvisioen van de Bijbelse profeten geestverwant zijn:
“De socialistische denkers van de achttiende en negentiende eeuw zijn erfgenamen van de profetische ‘gerechtigheidsethos’ en van het protest tegen al die sociale verhoudingen waarin mensen vernederd en verslaafd worden en met leed overladen…
Marx was de eerste die aan de socialistische bevrijdingsbeweging een samenhangende visie ten grondslag legde. Hij analyseerde, als eerste, de onrechtstructuur van deze wereld en wees die aan als oorzaak voor het grootste lijden…

Christelijk geloof betekende in de dagen van Marx, en ver daarvoor al, dat de christelijke god de schepper is van deze standen en klassenmaatschappij, een god die de bestaande sociale wanorde sanctioneert. Tegenover deze christelijke godsdienstigheid moest het socialisme zich wel atheïstisch noemen.”

De socialisten piekerden er niet over om de toegestoken hand van de kerk te weigeren. De christelijke erkenning van de waarde van Marx en omgekeerd, de steeds socialere interpretaties van het denken van Marx, zoals hierboven uiteengezet door Klamer, maakte dat dit was de kans bij uitstek was om iets te betekenen voor de arbeiders. Het links-christelijke deel van Nederland, speelde samen met de socialisten, met name in de kabinetten Drees en Den Uyl een belangrijke rol bij de verwerkelijking van de socialistische denkbeelden ten aanzien van ‘de verheffing van het volk’.

Vrijwel alle punten waar ‘links’ zich voor had ingespannen, werden in de naoorlogse tijd, in betrekkelijk korte tijdspanne, ook gerealiseerd. Werktijdsverkorting, oudedagsvoorzieningen, werkeloosheidsvoorzieningen, ziektewet, gestegen lonen, betaalbare woningen. Dit alles maakte dat de oude strijdpunten moesten worden herzien. What’s left?

Niet zo heel veel bleek echter al snel. De energiecrisis eind jaren zeventig, met bijbehorende hyperinflatie en werkeloosheid werd de enige echt ‘linkse regering’ van na de tweede oorlog, het kabinet Den Uyl, stevig aangerekend. Ook in Nederland bleek dus blijkbaar dat de linkse wijze van regeren, met een stevige overheidssturing, niet erg succesvol was.

Het omvallen van diverse linkse regeringen eind jaren tachtig in Europa maakte dat het socialisme op sterven na dood was: “De val van de muur betekende dat het communisme bezweken was en het kapitalisme zegevierde.” (Klamer, 2004)

Dit alles vroeg om een nieuwe oriëntering, een nieuwe zingeving, en dus kwam het rapport van de Club van Rome eigenlijk als geroepen.

De club van Rome en de instituten

Het gedachtengoed van de club van Rome heeft de basis gevormd van het huidige ‘groene denken’ waarin kritiek op het kapitalistische groeimodel vanaf het eerste begin heeft gedomineerd.
Volgens Wikipedia is de “Club van Rome” een particuliere stichting die in april 1968 werd opgericht door Europese wetenschappers en ondernemers, om hun bezorgdheid over de toekomst van de wereld voor het voetlicht te brengen.

Doelstellingen van de Club van Rome zijn:
–              het onderzoeken van de kwantitatieve en kwalitatieve samenhang van de wereldproblemen (bevolkingsgroei, voedselproductie, industrialisatie, uitputting natuurlijke hulpbronnen, vervuiling), uitgewerkt in een zogenaamd wereldmodel;
–              de wereld wijzen op de ernst van de problemen; en
–              regeringen en politici stimuleren tot gecoördineerde maatregelen ter verbetering van de situatie.

In het rapport “grenzen aan de groei” werd, voor het eerst, door middel van (de toen nog magische) computermodellen, een verband gelegd tussen economische groei en de gevolgen hiervan voor het milieu. Het rapport gaf een prognose van het grondstof- en voedselverbruik in de wereld voor de komende jaren. Daarin werd een beeld geschilderd van in een aantal decennia oprakende grondstofvoorraden.
Deze boodschap kwam aan als een mokerslag in een samenleving, die door de moderne massamedia dichter dan ooit bij ‘de Natuur’ kwam te staan. Natuurdocumentaires, Lassie, Rintintin en Donald Duck hadden de mensen geleerd van ‘de Natuur’ te houden en voor alles te willen beschermen.

De groene kritiek op het kapitalistische productiesysteem, kwam dus precies in een tijd dat ‘het socialisme’ en de kerk een moeilijke tijd doormaakten.

De teloorgang van het linkse denken

Het materiële aspect was gerealiseerd. Maar was daarmee de socialistische/ links-christelijke opdracht ook afgerond? De linkse partijen bleven zich inzetten voor de gemarginaliseerde groepen (werkelozen, immigranten, groepen met psychologische problemen, drugsverslaafden), maar juist dit aspect ging nu tegenwerken. Waarom zoveel geld uitgeven aan maatschappelijke voorzieningen, terwijl de economie ineenstortte? Wiegel, Van Agt en Lubbers waren welkom. Wim Kok ook, maar dat was vooral omdat hij zijn ‘ideologische veren’ wel wilde inleveren.
De opkomst van de populistische partijen, vaak met een oppervlakkige ‘one issue’ -argumentatie die we nu ‘woke’ zouden noemen, maakte een abrupt einde aan het electorale draagvlak van de partijen die voor de ‘verheffing van het volk’ hadden gezorgd.

Maar was dat ook niet een beetje ‘eigen schuld’? Juist de kern van de boodschap van Marx en het linkse christendom, de dialoog met achterban, over datgene waar behoefte aan bestaat, werd steeds onduidelijker. De leiders ‘vervreemden’ van hun achterban. Wat wilden die de ‘linkse intellectuelen’ uit de grachtengordel nu eigenlijk nog; hadden zij nog wel een idee van waarvoor het socialisme (ooit) stond?
Maar het is niet zo dat er geen goede bedoelingen waren, of dat de politici die voor het linkse gedachtengoed stonden ineens totaal incompetent waren geworden. De oorzaak lag dieper.

Waarschijnlijk is deze ontwikkeling nog duidelijker te zien bij de links-christelijke kerk, die zichzelf buiten de maatschappelijke werkelijkheid zette. Als oorzaak hiervoor wordt wel een hardnekkig vasthouden aan oude strijdpunten genoemd. Zoals daar zijn anticonceptie, genderproblematiek en achterhaalde inzichten ten aanzien van het familieleven en de menselijke seksualiteit. Iets wat de moderne media steeds genadelozer voor het voetlicht konden halen.
Maar toch is deze opsomming van feitelijkheden eigenlijk alleen maar een symptoom van het probleem waarmee beide stromingen te maken kregen (en geen oplossing voor wisten).

De politieke werkelijkheid veranderde snel vanaf de jaren zeventig in Nederland, wat misschien wel vooral te danken was aan de massamedia. Door de introductie van radio, TV, computers en internet, werd een beeld van de samenleving gegenereerd wat tot dan toe ongekend was. De wereld werd een stuk groter; maar wat deed dat met het zelfbewustzijn van het individu binnen de samenleving?

Kort samengevat: de burger werd ‘mondig’. En de samenhangende visie van de kerk en socialistische partijen, bleek niet bestand tegen de toenemende mondigheid (en de veelheid van ideeën) van de burger.
In de ‘oude samenleving’ haalde je het niet in je hoofd om het oordeel van de belangrijkste instituten in twijfel te trekken. Men keek op tegen de wethouder en pastoor/ dominee en men nam aan, dat hij ook echt de expertise in huis had om je op de juiste manier bij te staan. M. Blankenberg (2017) merkt hierbij nog op dat hierbij ook de angst een rol speelde dat je zijn goodwill zou verspelen en je hem tegen je in het harnas zou jagen, als je zijn “expertmening” teveel in twijfel zou trekken. En dan was je nog verder van huis. Maar deze situatie is veranderd:
“De afgelopen decennia is onze samenlevingscultuur behoorlijk veranderd, onder andere doordat kennis door de media toegankelijker geworden is en ook wij beter denken te weten waarover wij praten. Daarnaast hebben we ervaren dat de professional (hoe goed bedoeld ook) het helaas niet altijd bij het juiste eind heeft en dat heeft ons kritischer gemaakt. We hebben geleerd meer voor onszelf op te komen. Zelfs als je dit niet vanaf je geboorte hebt meegekregen en je meer het inschikkelijke type bent, hebben wij geleerd om pro-actiever en mondiger te zijn en dat is onomkeerbaar…”

Dit is eigenlijk de omgekeerde versie van het brute kapitalisme waarmee Dickens te maken had. Niet langer werden de arbeiders geminacht door de elite, maar nu kreeg de elite (geestelijkheid, directeuren, de leiding van de politieke partijen) te maken met de minachting van de arbeider. 

Deze ontwikkeling hangt zonder meer samen met de opkomst van de massamedia en heeft ook alles te maken met de wijze van communiceren die we hiermee hebben geïntroduceerd. De problemen waarmee we in de samenleving kampen dienen te worden opgelost met ‘one-liners’. Problemen die meer diepgang vereisen dat in een programma van 15 minuten bespreektijd kan worden behandeld, lenen zich niet voor politiek op TV. Een ontwikkeling die bijvoorbeeld Melkert kansloos maakte ‘in debat’ tegenover Fortuyn. Het is de ontwikkeling die ‘woke’ mogelijk maakte en op alle fronten heeft bevorderd. En ons voorland kennen we; over pakweg 20 jaar kunnen we een Nederlandse Trump verwachten in een moddergooigevecht met als inzet het premierschap. Als we zo doorgaan..

Het karakter van de samenleving veranderde daarmee ook grondig. De traditionele gemeenschappen vegeteerden. Verenigingen, dorpsfeesten, geestelijk leven en ook het familieleven raakten in de verdrukking, onder meer door een voortdurende druk om (economisch) te presteren.
De rem die de geestelijkheid en de socialisten nog konden indrukken, omdat zij de tijd voor het zijn van socialist en christen óók maatschappelijk relevant achtten, bleek al snel verdwenen. Waar waren de ‘vrije tijd’ voor gezin en verenigingsleven gebleven, nu de zware 48-urige werkweek voor de kostwinner, was opgevolgd door de huidige 72-urige werkweek van de, in de huidige situatie normale, tweeverdieners?

Het leidde wel tot het steeds grotere huis, automobiliteit, studerende kinderen, verre vakanties en een boeiende, goed betaalde baan. De economie floreerde, maar ten koste van wat?
Met een almaar verder slinkende achterban moesten de electorale verliezen door de linkse groeperingen maar geslikt worden. Alleen de ‘groene noodgreep’ zorgde in ieder geval bij de socialistische partijen nog voor wat aanzien.

Woke-isme

Ik wil hier geen politieke geschiedschrijving gaan doen; maar het was toch even nodig om de vraag waarmee ik dit stukje begon, te kunnen inkaderen. Waarom kozen de aangeslagen linkse denkers voor een, ‘groene koers’?
Het antwoord is waarschijnlijk dat het kiezen voor ‘groen’ natuurlijk wel de veilige keuze is; wie kon het oneens zijn met de stelling dat de wereld (kooldioxide) en de natuur (stikstof) gered moesten worden?
Maar Den Uyl waarschuwde al in 1978 voor deze al te gemakkelijke keuze:
“de belangrijkste dreiging voor de komende periode is het overheersen van technocraten en anonieme machten… Wat ons in eigen land en elders vooral bedreigt, is niet dat in conservatieve of kapitalistische richting wordt gestuurd; [maar] dat richting en visie ontbreken; dat wordt gedepolitiseerd; dat stuurloosheid bovendrijft; dat maatschappelijke spanningen niet meer worden vertaald in politieke tegenstellingen; dat onder de wattendeken van sussende bezweringen het politiek bewustzijn wordt verdoofd.” (Den Uyl, 1978)

Het lijkt een flinke profetische waarschuwing tegen het woke-denken waartegen Minister Yesilgöz van Justitie onlangs nog ageerde.

“Volgens Yesilgöz willen ‘wokisten’ bepalen ‘wie recht van spreken heeft’. Woke is volgens haar een beweging die mensen bewust maakt van racisme of sociaal onrecht tegen minderheden, maar Yesilgöz zou eerder willen spreken van censuur. ,,Alleen als je tot de juiste groep hoort, mag je meepraten.”

Volgens de minister wil woke ‘cancelen wat hun niet aanstaat’: ,,Onderwerpen, standpunten en meningen worden onbespreekbaar verklaard. En waarom? Omdat deze zouden kwetsen. ‘Wokisten’ willen bepalen wie recht van spreken heeft. Alleen als je tot de juiste groep hoort, mag je meepraten. Daarmee worden individuen gereduceerd tot geslacht, afkomst of gerichtheid met een vaste bijbehorende mening.”

Het gelijk krijgen gaat niet meer om inzicht, maar om wie aandacht krijgt. 
En dan moet ook worden geconstateerd dat ‘Groen’ hele vervelende ‘woke-karaktertrekken’ vertoont. Greenpeace benadrukt bijvoorbeeld wél het positieve van de woke-beweging. Zie bijvoorbeeld een willekeurige ‘leuke tweet’ van Greenpeace UK op 22 november 2021:

Verkondiging van het klimaatprobleem op een internationale conferentie door een activistische puber met een autistische beperking? Het weigeren van discussies met ‘ontkenners’? Het onder de tafel vegen van andere standpunten ten aanzien van de stikstofcrisis (zie link)?

Dit maakt dat ik het huwelijk tussen links en groen niet alleen ideologisch vreemd, maar ook een complete mismatch vind. Wat heeft het “groene woke-denken” nu eigenlijk gemeen met de grote utopische visies van Marx en bewogen christen als paus Leo XIII (schrijver van het Rerum Novarum), maar ook met al degenen die hemel en aarde hebben bewogen om deze denkbeelden te realiseren?

Nou, eigenlijk helemaal niets, denk ik. En dat terwijl de behoefte aan sociaal/ progressief denken nu mogelijk groter is dan ooit tevoren.


Geplaatst

in

door

Tags: