Omkering van feiten 1B; Stikstof en de boze professor

Het afgelopen jaar heeft Wouter de Heij naam gemaakt als stikstofdeskundige op Foodlog. Hoofdredacteur Dick Voerman, vat zijn stellingnames begin 2025 als volgt samen:
“De modellen die de overheid gebruikt om vergunningen te verlenen, zijn natuurkundig verre van robuust of precies maar staan niettemin in de wet. De werkelijkheid zelf pleit voor een stikstofbeleid dat verrassend simpel kan zijn: bouw geen stallen binnen 500 meter van beschermde natuur en voer daarnaast een algemeen geldend emissiereductiebeleid in voor boeren, industrie, infrastructuur, mobiliteit en bouw.”

Op 23 oktober jl. publiceert hij een studie over zijn bevindingen ook weer via Foodlog, wat zoveel aandacht krijgt, dat zelfs het RIVM wordt gevraagd om een reactie op dit schrijven (hier te vinden). Het RIVM meent echter dat zijzelf niet hoeft te reageren, dat was nl. al gedaan:

“Enkele dagen na publicatie reageerde Prof. Dr. Jan Willem Erisman via Foodlog als eerste expert op het werk van De Heij. Op dit moment is bij het RIVM niet bekend of ook andere experts een reactie hebben gegeven. In zijn artikel benoemt Jan Willem Erisman verschillende tekortkomingen. Het RIVM onderschrijft deze kritiek in grote lijnen en constateert bij een eerste beoordeling dat het werk van De Heij op fundamentele punten tekortschiet, waardoor wetenschappelijke toetsing nog niet aan de orde is.”

Jan Willem Erisman (1961) is bepaald een hoogvlieger in het stikstofdebat. Hoewel hij per 1 maart 2023 ook al is benoemd als voorzitter van de Wetenschappelijke Klimaatraad. Blijft hij als hoogleraar Milieu en Duurzaamheid verbonden aan het Centrum voor Milieuwetenschappen van de Universiteit Leiden (het zijn blijkbaar beide part-time functies).

In 2009 werd Erisman aangesteld als buitengewoon hoogleraar Integrale Stikstofstudies aan de Vrije Universiteit Amsterdam en in 2012 werd hij daarnaast directeur-bestuurder van het Louis Bolk Instituut.

In die hoedanigheid kende hij Wouter De Heij blijkbaar al. In zijn reactie op het stuk van De Heij laat hij weten: “Ik ken Wouter uit mijn tijd bij het Louis Bolk Instituut en heb heel prettig met hem samengewerkt. Een integer persoon die oprecht wetenschappelijk aan de slag is gegaan met een complex onderwerp.”

Een vriendschappelijke relatie dus. Naast het opnemen van stukken tekst uit het boek van Erisman heeft De Heij waarschijnlijk Erisman gevraagd om commentaar op zijn stuk (ook gezien de voorzijde van het stuk met opmerkingen van Erisman: “Vertrouwelijk”, 10 oktober 2025).

Maar hij had iets niet goed gedaan. Jan Willem Erisman ís een van de belangrijkste grondleggers van het stikstofbeleid. ‘Setteled science’ dus. En de kanttekeningen die De Heij durft te maken, vragen om streng commentaar. Het begint natuurlijk al met de titel van zijn reactie: op Foodlog:

“Rapport De Heij: ‘Logboek van een startende atmosferisch chemische wetenschapper’”

Erisman kent De Heij al uit zijn tijd van het Louis Bolk Instituut, dus deze neerbuigende kop is nogal misleidend:
“Laat ik met de deur in huis vallen. Dit rapport rammelt aan alle kanten en zit vol met aannames en conclusies die niet onderbouwd zijn, en eenzijdige benaderingen waardoor er een grote bias zit in de resultaten. Fijn dat hij mijn boek De Vliegende Geest aanbeveelt als verplicht leesvoer. Voor geïnteresseerden heb ik nog exemplaren beschikbaar. Verder heeft hij een poging gedaan om in korte tijd de complexiteit van het gedrag van stikstofcomponenten in de lucht te doorgronden en daarbij veel metingen te gebruiken die de afgelopen jaren gedaan zijn. (…)

Ik heb 216 opmerkingen in het rapport gezet met vragen ter verduidelijking of over de bron van bepaalde beweringen, maar ook bij zaken die niet kloppen of waar ik het niet mee eens ben.”

Nu waren de opmerkingen die Erisman in het rapport heeft gezet ook ongefilterd online te vinden en dit geeft een idee over de gemoedstoestand van Erisman tijdens het lezen. Op de stelling van de Heij waarin hij stelt:

“Wat ik na vele jaren kennis geleerd heb is dat het stikstofdossier inhoudelijk vastloopt op a) gebrek aan werkelijke kennis over de verspreiding naar boven (en het buitenland?), op b) droge depositie (vooral op water, grasland, landbouwgebieden en steden) en vooral gebrek aan de praktijkmetingen op droge depositie en c) nog te weinig kennis op het gebied van emissies van stallen. Er is nog heel veel te doen in deze onderzoekswereld van het vluchtige stikstof.”

Volgt het commentaar: “Dit zijn belangrijke wetenschappelijke aandachtspunten, maar ik ben het er niet mee eens dat hier het stikstofdossier inhoudelijk op vastloopt. Hier zijn vele andere zaken die een rol spelen waar ook voldoende wetenschap op is. Dit is slechts bijzaak!”

Oké, nieuwsgierig geworden? Ik ook, maar daar blijft het dus bij, wat die “vele andere zaken” dan precies zijn blijft in het ongewisse, helaas.

Of wanneer De Heij schrijft:
“Wetgeving moet gebaseerd zijn op principes die helder, transparant en controleerbaar zijn. Het gebruik van complexe modellen met grote onzekerheidsmarges sluit niet aan bij deze principes. Eenvoudige, robuuste wetten, die controleerbaar zijn en niet afhankelijk van schijn-precisie, bieden een veel beter fundament voor beleidsvorming en rechtspraak.”

Leidt tot dit commentaar:
“Ik zou die principes nog eens opzoeken”

De Heij vervolgt met:
“Politiek en juridische realiteit moeten niet gestuurd worden door de illusie van precieze cijfers, maar door het streven naar rationaliteit en werkbaarheid. Dit betekent dat het opstellen van wetten moet gebeuren op basis van duidelijke en controleerbare parameters, in plaats van op basis van rekenmodellen die fundamenteel onzeker zijn. Het gebruik van dergelijke modellen zou beperkt moeten worden tot het ondersteunen van beleidsbeslissingen, niet het sturen van juridische uitspraken. Schijn-precisie leidt alleen maar tot onzekerheid en “moving targets”, wat de rechtvaardigheid en het vertrouwen in het systeem nog verder ondermijnt.”

Nu komt Erisman met deze pinnige reactie:
“Kijk nog eens goed naar beleid, regelgeving, wetgeving, etc. Wat je hier schrijft heeft helemaal niks te maken met de grote onzekerheden in modellen. Verder gaat het in jouw voorbeeld over vergunningverlening die gekoppeld is aan nul extra depositie.”

Erisman (en dus de RIVM?) is het er duidelijk niet mee eens. Maar hoe kun je het niet eens zijn met deze stellingen?
De Heij kan eigenlijk niks goed doen. Bij zijn bedenkingen over de concentratieverdeling van ammoniak over Nederland probeert hij e.e.a. samen te vatten:
“Als je deze GCN kaarten goed bestudeert dan zie je steeds meer plekken waarover onderzoeksvragen gesteld kunnen worden waar de auteur van dit rapport (nog) geen antwoord op heeft. Een paar voorbeelden van observaties in een niet uitputtende lijst zijn:”

Meldt Erisman in 2 commentaren:
“Ik raad je aan om de literatuur beter te bestuderen” en “Uit deze lijst maak ik op dat je nog veel te leren hebt.”

In dit licht is het bijna zielig dat Erisman dus waarschijnlijk door De Heij is gevraagd om commentaar op zijn stuk te leveren wanneer ik dit stukje lees (opmerkingen Erisman dik gemaakt):
“-       De ammoniak concentratie kan sterk variëren van plek tot plek. Het heeft daarom geen zin te spreken over de gemiddelde concentraties boven Nederland. [E: Inerdaad, maar in het vorige hoofdstuk deed je dat juist wel?] De verschillen zijn daar lokaal veel te groot voor. Deze lokale grote verschillen doen vermoeden [E: Ik zou dit eerst onderzoeken] dat er geen grote menglagen zijn [E: Wat bedoel je?]  en dat de verspreiding over honderden kilometers afstand juist niet waarschijnlijk is. Dit laatste wordt ook door de regenwater metingen en de kolommetingen met satellieten aangetoond. Klopt dit? [E: Kijk nog even in de literatuur] ”
–        De lokale concentratie wordt niet alleen bepaald door de aanwezigheid van lokale emissiebronnen, maar vooral ook door het lokale weer (temperatuur, wind en neerslag). [E: ?? zie je bijschrift onder Figuur 7! Dit is in tegenspraak] – Daarnaast is de lokale concentratie bepalend voor de lokale (berekende) depositie en vice versa.”

Dit laatste stukje wordt ook in het samenvattende commentaar van Erisman op het stuk van De Heij op Foodlog nog eens aangehaald (en het is belangrijk):

Er staan kort-door-de-bochtconclusies in die elkaar ook nog eens tegenspreken: “We kunnen derhalve concluderen dat de concentratie van ammoniak vooral erg afhankelijk is van de lokale omstandigheden” (p. 56). Echter, verderop wordt aangetoond dat de concentratie op Schiermonnikoog maar beperkt door lokale bronnen wordt bepaald. Waar komt het dan vandaan? Grootschalig transport? Dan klopt de conclusie dus niet. Het klopt dat maar iets van 5-10% van de gemeten MAN-concentratie, die ligt tussen de 2,5 en 5 ug/m³, bepaald wordt door lokale bronnen op het eiland. De andere 90-95% van de concentratie moet dus elders vandaan komen. De herkomst is in Friesland, Groningen en zelfs Duitsland en andere delen van Nederland. Dit verklaart ook waarom er hogere concentraties boven de Waddenzee zijn. Bovenstaande conclusie wordt vervolgens weer in de volgende hoofdstukken als basis gebruikt en niet meer ter discussie gesteld.”

Hoe weet Erisman dat de emissie van de dieren hoger is geworden? Hoeveel dan wel? En weegt dat op tegen het aantal minder dieren? En hoe zit dat nu eigenlijk met het onbedoelde experiment op Schiermonnikoog?
Uit de commentaren van Erisman is te lezen dat hij het wel eens is met de stelling dat ammoniakconcentraties regionaal erg verschillen, waardoor het geen zin heeft om over gemiddelden in heel Nederland te spreken. Maar hoe weet Erisman dat de gelijkblijvende ammoniakconcentratie in Schiermonnikoog juist weer wel wordt veroorzaakt door emissies in “Friesland, Groningen en zelfs Duitsland en andere delen van Nederland”? Over welke “hogere concentraties boven de Waddenzee” gaat het hier?”

Het verdient nadere aandacht.

Schiermonnikoog

Het “experiment” op Schiermonnikoog wordt in de “Quickscan ammoniakemissie Schiermonnikoog” van het CLM uit 2023, kort samengevat:

“Op Schiermonnikoog zijn 7 melkveehouders actief; zij liggen met hun bedrijven naast het Natura2000-duingebied. In 2015 heeft Provincie Fryslân deze boeren benaderd om de veestapel te reduceren, om zo de stikstof (N)- depositie op het natuurgebied te verlagen.

De veehouders hebben ervoor gekozen om gezamenlijk aan de gewenste 20% reductie van de ammoniak-emissie te werken, in plaats van één boer uit te laten kopen. Ze zijn daarvoor het project ‘Biodivers boeren op Schiermonnikoog’gestart. Binnen het project nemen ze verschillende maatregelen om de ammoniakuitstoot te verlagen.

Eén van die maatregelen is dat de boeren gezamenlijk hun veestapel hebben gereduceerd. In 2021 was deze krimp volledig gerealiseerd. Gelijktijdig bleek uit meetgegevens van het Meetnet Ammoniak Nederland (MAN) dat de ammoniakconcentratie in de lucht op het eiland in 2022 niet is afgenomen, maar zelfs iets is toegenomen. Dit leidde tot de vraag of de krimp van de veestapel wel effectief is geweest.(…)

Het aantal melkkoeien was in 2022 circa 45% lager dan in 2015, met 658 ten opzichte van 364 dieren. Ondanks een lichte toename in het aantal stuks jongvee (met een veel geringere ammoniakemissie), nam de totale veestapel af van 1.061 dieren in 2015 naar 806 in 2022.”

Hoe kan het dan dat de stikstofemissie op Schiermonnikoog nagenoeg gelijk bleef als de ‘stikstof-theorie’, waarin het aantal stuks vee verantwoordelijk is voor de regionale verdeling van de ‘stikstofdeken’ boven Nederland, zou kloppen?

Of meer in zijn algemeenheid. Zoals op de onderstaande ‘heatmap’ uit het onderzoek van De Heij kan worden gezien is de concentratie ammoniak vooral een regionaal probleem (wat wordt beaamd door Erisman).

Maar hoe kan dat dan wanneer lokale bronnen, zoals het experiment Schiermonnikoog aantoont, nauwelijks een bijdrage hebben op de ammoniak-concentratie?

Nu is het bovenstaande kaartje een berekening op basis van het OPS model, maar satellietfoto’s laten een vergelijkbaar plaatje zien:

Natuurlijk, er zijn verschillen (waarover later meer), maar het is duidelijk dat er regionaal grote verschillen zijn, maar hoe kan dat dan wanneer lokale factoren nauwelijks een rol spelen?

Erisman speelt dit slim natuurlijk, door oud-medewerker De Heij als ‘een startende atmosferisch chemische wetenschapper’ met onvoldoende kennis van de literatuur neer te zetten, maar het komt op zijn minst nogal vreemd over dat hij ook geen oplossing voor dit vraagstuk geeft.

De herkomst van de ‘stikstof-deken’

Voor vaste lezers van deze blog is het bovenstaande kaartje geen onbekende. Het komt uit deze web-pagina, waarin ik aannemelijk heb proberen te maken dat de stikstof emissie voornamelijk afkomstig is van de hoge stikstofgehalten (Nmin) van de desbetreffende bodems van een gebied. 

Wanneer je kijkt naar de gehaltes nitraat in het grondwater van een bodem (regionaal zéér divers) zie je een veel meer op de satellietdata gelijkende verdeling van hoge- en lage stikstofconcentraties dan wanneer je een computerprogramma zoals OPS hiervoor gebruikt.

Ik zal de simpele rekensom die dit tot een vrij logisch verhaal maakt (ook al weergegeven in de bovenstaande link) hier nog eens weergeven:

In De Bilt verdampt er door het referentie-gewas normaal ongeveer 600 mm gedurende een heel jaar (tijdvak 1991-2020). Dat is per hectare ongeveer 6000 m3. In het grondwater van Nederland wordt al jaren een felle strijd gevoerd om de Europese nitraatnorm van 50 milligram per liter te halen. In het onderzoek van van der Wal et al. (Bodem- en waterkwaliteit in de Nederlandse landbouw, 2019) is te zien dat deze gehalten in de wortelzone, afhankelijk van het organische stof gehalte, gemiddeld ook wel aardig worden gehaald.
Echter uit de bovenstaande RIVM kaart uit 2000 blijkt dat de concentratie nitraat in de bovenste grondwaterzone in grote delen van Nederland veel hoger is en waarden bereikt die hoger zijn dan 150 mg nitraat per liter.
Volgens het onderzoek van Velthof et al (2004; Alterra-anderhalf rapport 730.1) zal bij een scenario bij het gebruik van zowel kunstmest als organische mest, de gemiddelde gewasopname 345 kg stikstof per hectare bedragen (p.25).

Theoretisch kan grasland in Nederland gemiddeld 14,3 ton droge stof per hectare opleveren per jaar. Maar in werkelijkheid bedraagt de gemiddelde grasopbrengst niet meer dan 10,8 ton. Het stikstofgehalte van grashooi bedraagt 21,1 kg stikstof per ton drogestof volgens de tabellen van de “Forfaitaire opbrengst en stikstof- en fosfaatgehalten in ruwvoer en enkelvoudig diervoer 2018”. 
Een eenvoudige rekensom geeft dus dat in de gebieden met een gemiddelde gewasopname van 345 kg/ha, niet meer dan (21,1*10,88=) 230 kg kan worden afgevangen door het verdampende gewas.

In Nederland hebben we 993.000 ha grasland, waar ik dus gemakshalve even uitga van een gemiddelde waarde van gewasopname. Dat betekent dat er alleen al op grasland per hectare in totaal 114 kg stikstof vervluchtigt, wat dus overeenkomt met ongeveer 139 kTon ammoniak voor heel Nederland.
Maar hoe staat dit dan in verhouding tot de emissies van vee in stallen die volgens de stikstofwetenschappers verantwoordelijk zijn voor alle stikstof narigheid?

De totale ammoniakemissie in Nederland door de Nederlandse veestapel bedroeg in 2018 volgens het CLO 97 kTon (4 kTon minder dan de zeer conservatief berekende weiland-emissie).

We hebben hier dus een bron gevonden, die anderhalf keer groter is al die van de veestapel zelf, waarbij stikstof zeer lokaal vrijkomt en die niet eerder in de berekeningen is betrokken.
Daarnaast geldt natuurlijk dat de grootste verdamping plaatsvindt bij hoge temperaturen, terwijl opname van veel regenwater (met duidelijk lagere nitraatgehalten dan het grondwater in de wortelzone) door de planten voor een lagere emissie zal zorgen.

En dat komt natuurlijk wel weer overeen met de conclusie uit het rapport van De Heij, waarin hij constateert dat de ammoniak-concentratie correleert met temperatuur en neerslag en niet met koeien en varkens.

En ja, dit geeft ook een sluitende verklaring voor het ‘ Schiermonnikoog-effect’, wat gelijkt op het veel grotere ‘experiment’ wat optrad na de val van de muur. Het aantal dieren en d ehierbij horende ammoniakuitstoot nam hier met meer dan 40% af, maar de stikstofdepositie bleef nagenoeg gelijk.

Maar ook bij een afname van de veestapel zal de vruchtbaarheid van een stuk landbouwgrond niet gelijk zeer snel afnemen. En dan zal de ammoniak-emissie van de bodem dus inderdaad dus ook niet zo snel afnemen, wat hier dus blijkbaar een dominante factor was voor de gemiddelde ammoniak-concentratie in de buitenlucht (meer hierover op deze webpagina).

De omkering van feiten

In de leeswijzer natura 2000 profielen (versie 2014) valt het volgende te lezen:

“De voedselrijkdom van de standplaats is een zeer bepalende factor, die echter grotendeels indirect werkt, via concurrentie tussen soorten. Op zeer voedselrijke standplaatsen domineren snel groeiende soorten, op voedselarme plekken domineren langzaam groeiende soorten die minder verkwistend omgaan met de schaarse voedingsstoffen. Op zich kunnen ‘voedselmijdende’ soorten prima groeien op voedselrijke standplaatsen, zoals valt te zien bij soorten die vanuit de zaadbank ontkiemen op afgegraven voormalige landbouwgronden. Het succes is echter maar van korte duur, omdat ze na enkele jaren worden verdrongen door sneller groeiende soorten. Andersom is er vaak wel sprake van een directe invloed van de voedselrijkdom, doordat voedselminnende soorten op schrale standplaatsen gebreksverschijnselen krijgen.

De voedselrijkdom van de bodem is bijzonder lastig te bepalen. De beschikbaarheid van fosfaat is nog enigszins te bepalen op basis van chemische bepalingen, maar dat geldt niet voor de in terrestrische standplaatsen meest beperkende macro-nutriënt, stikstof. Door de grote invloed van biologische activiteit op de hoeveelheid en de vorm waarin stikstof aanwezig is, is de stikstof-beschikbaarheid alleen indirect via tijdrovende en weinig betrouwbare incubatieproeven te bepalen. Bovendien kunnen in verschillende perioden van het jaar en op verschillende diepten in de bodem andere macro-nutriënten beperkend zijn, verschillen soorten in hun selectiviteit voor macronutriënten en de vorm waarin nutriënten aanwezig zijn, en zijn sommige soorten in staat middels stikstofbinding stikstof uit de lucht op te nemen.”

Het effectieve stikstofgehalte van de bodem wat dus afhangt van hoeveelheid minerale stikstof (Nmin), het organische stof-gehalte en daarvan weer het quotiënt van het koolstof en stikstofgehalte (C/N quotiënt), grondwaterstand, pH, diepte bouwvoor, kleigehalte, etc. zien we hierdoor inderdaad zelden terugkomen als het gaat om te bepalen of stikstof een probleem is voor een bepaald natuurgebied.

Of stikstof een probleem is, wordt bepaald aan de hand van het ammoniakgehalte van de atmosfeer en de op basis hiervan rekenkundig bepaalde stikstof-depositie.
Toch is dit vreemd wanneer we weten dat bij een ammoniak-concentratie in de lucht van 16 ug/m3 – dit is de concentratie in veedichte gebieden – ongeveer 5 procent van de opgenomen stikstof door vaatplanten afkomstig is vanuit (atmosferische) ammoniakopname door de planten. Hieruit kan worden afgeleid dat bij een ammoniakconcentratie van 5 ug/m3, wat gemeten wordt in sommige Nederlandse natuurgebieden, ongeveer 1 procent van alle door vaatplanten opgenomen stikstof afkomstig zal zijn vanuit ammoniakopname door de planten (V-focus, 2014).

Maar het was toch zo dat de Kritische Depositie Waarden, door veelvuldige wetenschappelijke onderzoeken (met de nodige kanttekeningen, zie link en link en link), bepalend zijn voor de kwaliteit van een natuurgebied? Dat was toch de insteek van een nu al jarenlang voortslepende stikstof-discussie, op grond waarvan we wel hele zware inspanningen moesten leveren “van Europa”?

Eigenlijk kun je dat dus niet weten, want op grond van het bovenstaande is er immers een leuke wetenschappelijke vraag gerezen: zijn die enorme stikstofdeken de oorzaak van de afnemende kwaliteit van de natuurgebieden? Of is de stikstofdeken, evenals de afnemende kwaliteit van de natuurgebieden, een gevolg van dezelfde oorzaak: teveel stikstof in de bodem/ grondwater van dit natuurgebied?

Voor de aanpak van de stikstof-crisis maakt dit nogal een verschil….


Geplaatst

in

door

Tags: