Oorzaken voor afname van weidevogels; tijd voor evaluatie (deel 1, wetenschappelijke inzichten)

In april 2020 heb ik in een stukje over de afname van weidevogels de vraag gesteld aan de leden van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM), over hun ervaringen met weidevogels. Gecertificeerde boeren van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM) en de vereniging Noordelijke Friese Wouden (NFW) hebben immers, na ongeveer 30 jaar strijd tegen de mestwetgeving, de mogelijkheid gekregen om vrijstelling aan te vragen voor bovengrondse aanwending van drijfmest. Deze zogenaamde ‘kringloopboeren’ hebben een kleinere en extensievere bedrijfsvoering dan gemiddeld in Nederland en hebben afspraken over de wijze waarop men invulling geeft aan de bedrijfsvoering (certificaat).
Er zijn een aantal redenen om aan te nemen dat de onderwerkplicht een belangrijke rol heeft gespeeld bij de afname van de weidevogelstand in Nederland (zie link). De ervaringen van de leden van de VBBM zijn dan ook heel waardevol bij het antwoord op de vraag of dit inderdaad zo is.
Een aantal leden hebben gereageerd. Ik heb een aantal goede gesprekken kunnen voeren met de ‘ervaringsdeskundigen’. Daarnaast heb ik ook via de mail een aantal waardevolle reacties gehad.
Allereerst moet ik dan ook zeggen dat ik onder de indruk ben van de moeite die de betrokken agrariërs, maar ook vrijwilligers, hebben genomen en nemen, om de weidevogelstand te verbeteren.
Maar eerlijk is eerlijk; vanuit het statistische materiaal wat ik kon vinden, op grond waarvan ik de rondvraag ben gaan doen, en ook met het zicht op de grote inspanningen die werden gedaan, was het resultaat toch tegenvallend.
In theorie was de situatie op VBBM boerderijen vaak vrijwel vergelijkbaar met de situatie zoals deze bestond op de boerderijen in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Dit was echter een situatie met stabiele en zelfs oplopende populaties Grutto’s, Tureluurs en Kieviten.
Wat was er dan veranderd waardoor deze aantallen nu maar blijven dalen? Misschien tenzij zeer ingrijpende maatregelen, zoals elektrische wildrasters, worden getroffen. Maar over de lange termijn effecten van dergelijke ingrepen is ook nog weinig duidelijk.

Academische inzichten

Voor hoogleraar trekvogelecologie Piersma, weidevogeldeskundige bij uitstek, is de oorzaak duidelijk. In zijn blog van 11 januari 2021 laat hij optekenen:
“Weidevogels zijn vogels die het voor hun voedsel, hun veiligheid en hun voortplanting moeten hebben van weiden. Dat klinkt logisch. Niet toevallig hebben we in Nederland aan weilanden geen gebrek: ruim 60 procent van het landoppervlak bestaat uit landbouwgrond en daar weer ruim de helft van is grasland. Een weldaad dus voor weidevogels, zou je zeggen.
Niks is minder waar, zo weten we intussen; kemphanen zijn als broedvogel verdwenen en andere weidevogels staan op het punt ze te volgen, onze nationale vogel, de grutto, voorop. Noem een oorzaak? Onze weilanden zijn verziekt door een tsunami aan mest; dunne koeienstront plat gezegd. (…)
Drijfmest, het moderne mengsel van koeienpis en koeienpoep, is een killer. Het gaat te ver om hier de ingewikkelde chemie ervan te bespreken, maar als zo’n mengsel wordt uitgesproeid over het grasland – wat tot 1994 gewoonte was – komt het giftige ammoniak vrij. Uiterst ongezond voor mens en milieu. Het ‘eerste gezicht’ van de killer. Dat zagen ook de wetenschappers wel en ze bedachten om drijfmest direct in de grasmat te injecteren. Een gifbad voor rode regenwormen en insectenlarven die zich in de bovenste bodemlaag ophouden. Het tweede gezicht van de killer.
Regenwormen vormen het hoofdvoedsel van de grutto en andere weidevogels, net als voor egels, vossen en dassen. Bij gebrek eraan kunnen jonge grutto’s nooit regenwormeters worden. Het derde gezicht van de killer. Het vierde gezicht is er een van grote menselijke drama’s. Elk jaar sterven er mensen een verstikkingsdood door giftige dampen die vrijkomen bij het schoonmaken van gierkelders; loonwerkers, boeren en zelfs reddingswerkers. Ten slotte het vijfde gezicht: via de drijfmest komen ook resten landbouwgif vanuit het krachtvoer, via de koeien, de bodems binnen.”
Beoordeling
Het is eigenlijk een hele vreemde uiteenzetting. ‘De giftigheid van ammoniak’ was natuurlijk nooit de oorzaak van de onderwerkverplichting. Men had destijds de verwachting dat de stikstofdepositie op de natuurgebieden in de nabijheid van de weilanden sterk zou afnemen door de onderwerkverplichting.
In de jaren tachtig en negentig (voordat de mestwetgeving goed op dreef kwam) was een stikstof (mest) gift die meer dan het dubbele van de huidige belasting bedroeg eigenlijk niets bijzonders (zie link). Maar tot 1994 was er eigenlijk nauwelijks sprake van de afname van de weidevogelstand.
Wel waren er structurele veranderingen in de wijze van landbouw vanaf de jaren vijftig, waarbij het hooiland in hoog tempo werd afgedankt en door betere bemesting, betere kuilvoertechnieken en ruilverkaveling, werd vervangen door hoogproductief grasland.
Toch was deze verandering, die met name plaatsvond tussen de jaren zestig en tachtig van de vorige eeuw, blijkbaar niet funest voor de meeste weidevogels. Natuurlijk wel voor de soorten die speciaal op het hooiland voorkwamen, zoals de kemphaan.
Het tweede en derde gezicht van de ‘killer’ die Piersma benoemd, zijn volgens mij dezelfde. Het betreft ook de aanleiding voor mijn eerste weidevogelartikel. De ervaringen van de leden van het VBBM, maar ook van andere natuurbeschermers, laten volgens mij echter zien dat dit niet de (enige) hoofdoorzaak kan zijn van het teruglopen van de aantallen weidevogels.
Het vierde gezicht (de menselijke drama’s) heeft wel heel weinig met de genoemde weidevogelproblematiek te maken, terwijl het vijfde gezicht nog ooit aantoonbaar een rol heeft gespeeld bij de populatieontwikkeling van de weidevogels.
Wanneer de bij uitstek weidevogeldeskundige Piersma, met een wat mij betreft wel erg slordige analyse komt, waar zit dan de ‘ontbrekende schakel’ wel? 
Wanneer de wetenschappers geen eenduidig antwoord geven, is het misschien de beurt aan belangengroepen, om in de praktijk ervaringen op te doen en via opdrachten aan wetenschappelijke bureaus oplossingen te vinden voor de steeds verdere teloorgang van de weidevogels.
De meest actieve vereniging op dit gebied is zonder twijfel de Vogelbescherming Nederland. Het is dan ook zeker de moeite waard om te zien wat hun standpunt is over de weidevogels in Nederland.

Vogelbescherming

De vogelbescherming Nederland heeft op haar website https://www.vogelbescherming.nl/over-ons/standpunten/standpunt-predatie-weidevogels een andere ingang gekozen:
“Als eieren en kuikens van weidevogels worden opgegeten door roofdieren, is er sprake van predatie. Dat doen bijvoorbeeld vossen, marters en ratten. Maar ook katten. Vogels kunnen ook andere vogels prederen: een boomvalk vangt boerenzwaluwen, reigers eten eendenpullen, de buizerd vangt ook weidevogelkuikens en kraaien lusten graag een weidevogelei.
Weidevogels zijn grondbroeders: ze maken hun nest op de grond en zitten daar een kleine maand op te broeden. Hun kuikens zijn nestvlieders en scharrelen zelf gedurende een maand hun kostje op de grond bij elkaar. Dat betekent dat grondbroeders zo’n twee maanden lang kwetsbaar zijn voor predatie, niet alleen door roofvogels, maar ook door zoogdieren als vossen en marterachtigen.
Predatie kan een probleem zijn, maar het is niet de belangrijkste oorzaak van de teruggang van weidevogels. Dat blijkt uit tal van wetenschappelijke studies. Het grootste probleem voor de weidevogels is het verdwijnen van geschikt leefgebied door het steeds intensievere gebruik van het boerenland. De grootschalige weidelandschappen met een te lage grondwaterstand en eentonig raaigras dat vaak en vroeg in het jaar gemaaid wordt, bieden weidevogels te weinig voortplantingskansen. Maar ook stadsuitbreiding, wegenaanleg en de toenemende recreatie kunnen op gebiedsniveau belangrijke negatieve factoren zijn.
Goede weidevogelgebieden zijn de afgelopen decennia steeds schaarser geworden. Om de weidevogels te redden is het dan ook een absolute voorwaarde dat er meer geschikte bloemrijke weilanden komen waar kuikens veilig zijn en voldoende voedsel kunnen vinden.”

Predatie

Net als de wetenschapper Piersma gaat de vogelbescherming Nederland dus ook wel heel gemakkelijk voorbij aan het gegeven dat voor de jaren negentig van de vorige eeuw helemaal geen punt was voor weidevogels om de intensieve weidelandschappen met eentonig raaigras te bevolken.
Daarnaast wordt in de tussenevaluatie Stelselvernieuwing van het agrarisch en landschapsbeheer (WUR, 2021) door de deelnemers zelf aangegeven dat predatie wél een belangrijk punt van zorg is:
“De predatiedruk is in Nederland sinds het jaar 2000 sterk toegenomen. Veel agrarische collectieven in met name de weidevogelprovincies maken zich zorgen over deze toegenomen predatiedruk. Ze zien predatie op dit moment als de belangrijkste factor die het broedsucces van weidevogels negatief beïnvloedt. Als de predatie niet vermindert, voelt het voor hen als dweilen met de kraan open, omdat predatie ondanks de inspanningen van de deelnemers zorgt voor onvoldoende broedsucces. Dit is een onderwerp voor flankerend beleid dat verdere uitwerking en gezamenlijke inspanning behoeft van provincies, collectieven, TBO’s, wildbeheereenheden en soortenorganisaties, niet alleen om het broedsucces te vergroten, maar ook om te voorkomen dat de voortdurende predatieverliezen gaan leiden tot een lagere deelnamebereidheid aan het ANLb omdat deelnemers hun motivatie verliezen.”
Het geluid dat predatie een veel grotere rol speelt dan momenteel wordt aangenomen wordt ook verwoord in het korte filmpje op https://www.youtube.com/watch?v=GmNagb2sBOw&t=10s.
Sovon Vogelonderzoek Nederland heeft in 2020 het rapport Predatieproblematiek bij weidevogels gepubliceerd. Ook hier wordt gesproken over een toename van predatiedruk:
“Bij de vijf onderzochte steltlopersoorten zien we bij elke soort een toename in de legselverliezen door predatie in de loop der jaren. De sterkste toename zien we bij de Wulp en de kleinste bij Kievit en Tureluur. Gemiddeld over de periode 2004-2018 ging 50% van de wulpenlegsels door predatie verloren en bij de overige soorten lag dit rond de 30%”

De lotgevallen van vijf steltlopersoorten op basis van dagelijkse overlevingskansen over de periode 2004- 2018.

Hierbij is dus alleen gekeken naar het gemiddelde uitkomstsucces over de afgelopen 15 jaar. Maar dat is natuurlijk niet alle predatie. In het onderzoek is dan nog de tekst te vinden:
“Vossen blijken niet alleen liefhebbers van eieren te zijn, maar ook van kuikens. Dit is lang onderbelicht gebleven [???, EJ], maar onderzoek in het buitenland aan gezenderde kuikens heeft dit duidelijk gemaakt. In het onderzoek aan kuikens in Nederland werd steevast een percentage van de kuikens nooit meer teruggevonden en dit percentage komt grofweg overeen met de percentages die in buitenlands onderzoek voor vossenpredatie werden gevonden. Het is verleidelijk dan aan te nemen dat de vermiste kuikens in Nederland vooral in vossenburchten terug te vinden zullen zijn. Maar vergelijkbare percentages vermist werden ook op Texel gevonden waar geen Vossen voorkomen. Dat wil niet zeggen dat Vossen geen belangrijke rol spelen bij kuikenpredatie, maar dat het niet logisch is hier bij voorbaat van uit te gaan.
Onder de vliegende predatoren werden Bruine Kiekendief, Zilvermeeuw, Buizerd en Raaf als meest bedreigend ervaren door de weidevogels.”
Is het voor de onderzoekers een verrassing dat vossen ook kuikens eten? Ik heb hier toch even goed over na moeten denken… Kuikenoverleving wordt door de SOVON sowieso verder niet onderzocht, waardoor de conclusies van de studie niet anders dan onvolledig kunnen zijn.
Vogelbescherming Nederland stelt echter op https://www.vogelbescherming.nl/actueel/bericht/kuikenoverleving-ondanks-maatregelen-te-laag-voor-behoud-kievit:
“Op basis van de huidige kennis over legselgrootte en uitkomstsucces van legsels zou dan de kuikenoverleving gemiddeld 36 procent moeten bedragen. In geen van de onderzochte gebieden is dat gehaald, ongeacht of er wel of geen maatregelen zijn toegepast. De kuikenoverleving lag tussen de 9 procent en 14 procent. Dit is te laag om de kievitpopulatie stabiel te houden.”
Predatie is naar alle waarschijnlijkheid ook hier een van de belangrijkste oorzaken van het kuikenverlies. Volgens dezelfde Vogelbescherming zijn er dan blijkbaar wel “tal van wetenschappelijke studies” die dat anders zien, maar het zou dan toch handig zijn geweest om dan tenminste één gezaghebbende (niet gedateerde) bron te benoemen.

Overheid

Maar als de wetenschappers en ook vogelbescherming er niet goed uitkomen; het beschermen van de natuur is, met dank aan de Natura 2000 regelgeving, ook een opgave voor de overheid.
Zoals op deze website al vaker besproken is Natura 2000 een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In de Natura 2000-gebieden worden plant- en diersoorten die in Europa bedreigd zijn beschermd door het opstellen van beheersplannen, waarin de doelen voor de aangewezen gebeden zijn uitgewerkt. 
De doelen die in Natura 2000-gebieden moeten worden bereikt, worden instandhoudingsdoelstellingen genoemd. Het uiteindelijke doel van Natura2000 is het bereiken van de landelijk gunstige staat van instandhouding voor alle door de richtlijnen beschermde soorten en habitats.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar in niet-verwaarloosbare hoeveelheden aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of een uitbreiding of een verbetering nodig is.
Het bereiken van een ‘gunstige staat van instandhouding’ is echter minder vrijblijvend dan het lijkt. De afspraken om voor de Natura 2000 gebieden een ‘gunstige staat van instandhouding’ te bereiken zijn in Europees verband gemaakt en de Wet natuurbescherming heeft in artikel 1.12 Gedeputeerde Staten van de provincies verantwoordelijk gemaakt voor het nemen van de nodige maatregelen, voor het behoud of het herstel van een gunstige staat van instandhouding, van de met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende van nature in Nederland in het wild voorkomende dier- en plantensoorten, zoals bijvoorbeeld de Grutto.
De inspanningen van de provincies worden natuurlijk wel nationaal aangestuurd en ondersteuning vindt plaats via de speciaal hiervoor opgerichte uitvoeringsorganisatie BIJ12.
Beleidsstukken
Het jaar 2021 was een druk beleidsjaar voor de weidevogels. Maar met afstand het meest toegankelijke overheidsstuk was het rapport van de Algemene Rekenkamer: “Waar is de grutto? Aanpak bescherming weidevogels werkt niet”
Een kleine bloemlezing hieruit:
“In Nederland wordt het aantal weidevogels steeds kleiner. We zien bijvoorbeeld veel minder grutto’s. Dat is een probleem als we willen dat de grutto als soort blijft bestaan. Ons land is namelijk belangrijk voor de grutto. Van alle grutto’s in de wereld broedt ongeveer de helft in Nederland. Het Nederlandse publiek heeft bovendien de grutto verkozen tot onze nationale vogel. Om de grutto te beschermen geeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) subsidie aan boeren. Die kunnen met het geld van de subsidie maatregelen nemen om hun weilanden beter geschikt te maken voor weidevogels om te broeden. De minister van LNV betaalt dat geld niet alleen. De Europese Unie en de provincies betalen mee aan deze subsidies. Toch is de daling van het aantal grutto’s niet gestopt. Sterker nog, het aantal grutto’s is sinds 2000 bijna gehalveerd. Hebben de plannen van de minister om weidevogels te beschermen dan wel effect gehad voor de grutto? Hebben ze goed gewerkt? Dat vragen we ons af. De belangrijkste vraag in ons onderzoek is dan ook: heeft de minister van LNV het beleid om de weidevogels te beschermen goed geregeld en goed uitgevoerd? ”
De Rekenkamer komt tot de conclusie dat het Ministerie van LNV vanaf 2001 in totaal een bedrag van in totaal 400 miljoen heeft uitgegeven om weidevogels te beschermen, maar het aantal grutto’s halveerde juiste in deze periode:
Maar gelukkig weet de Algemene rekenkamer wel hoe je Grutto’s moet beschermen, want volgens de rekenmeesters zijn het de boeren die eigenlijk de schuld dragen:
“Achter de groene bollen staan de plustekens die laten zien of een maatregel veel of weinig effect heeft. Nu kun je dus van elke maatregel het effect vergelijken met de grootte van het gebied waarin hij wordt uitgevoerd. Legselbeheer heeft de grootste groene bol. Die maatregel nemen de boeren dus in veel gebieden. Maar hij heeft maar één plusteken, dus die maatregel werkt niet zo goed. Andersom zie je hetzelfde. De maatregelen met het meeste effect zijn hoog waterpeil en plas-drasgreppels. Maar die voeren boeren maar in een klein gebied uit: 2% van het totale gebied waar zij maatregelen nemen. Ons onderzoek laat dus zien dat boeren de maatregelen die het beste werken bijna niet uitvoeren. Maatregelen die minder effect hebben nemen ze juist wel vaak. Kijk maar naar legselbeheer.”
De Rekenkamer sluit af met nog een vriendelijk woord voor de Minister:
“Als laatste wijst de minister op het Aanvalsplan Grutto. Dit is volgens haar een “uitstekende aanzet” om de grutto beter te beschermen. We hopen dat dit meer resultaat heeft dan voorgaande plannen en daarvan wordt geleerd. In 2018 was er ook een plan om 40.000 paren grutto’s in Nederland te krijgen. Ook toen zouden gebieden geschikt gemaakt worden. Daarna is de afname van het aantal grutto’s toch niet gestopt. De vraag is dus waarom dit plan de afname van het aantal grutto’s wel gaat keren. Die vraag moet gesteld en beantwoord worden in overleg met het parlement. Ons onderzoek is bedoeld om aan dat overleg bij te dragen.
Tenslotte realiseren wij ons dat vele boeren zich inspannen om weidevogels te behouden. Op hun inzet is ons onderzoek ook niet gericht. Niemand is gebaat bij ondoelmatige of niet doelgerichte inzet van belastinggeld.”
Beoordeling
De Algemene Rekenkamer moet streng zijn. Waarom gaat het vele subsidiegeld niet gewoon naar de beste maatregelen en waarom doen niet alle boeren in open landschap gewoon mee aan weidevogelbeheer?
Volgens de Algemene Rekenkamer is het dus blijkbaar heel duidelijk wat de oorzaken en wat de herstelstrategie voor weidevogels moet zijn. Een hoog waterpeil en veel plas-dras situaties.
Ik neem dan ook aan dat de rekenmeesters met veel ongeduld hebben uitgezien naar de resultaten van het onderzoek van de VBNE, Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren: “Invloed greppel-plasdras op kuikenoverleving kievit” (2020). Een heel uitvoerig onderzoek, uitgevoerd door de WUR, SOVON en Altenburg & Wymenga, gefinancierd door BIJ12, het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Vogelbescherming Nederland, provincie Fryslan en provincie Zuid-Holland.
Maar de conclusie van het rapport is eigenlijk treurig:
“Aansluitend op de in eerder onderzoek vastgestelde aantrekkelijkheid van greppelplasdrassen voor weidevogels, is onderzocht of deze plasdrassen ook een effect hebben op de overleving van kievitskuikens tot vliegvlug. In drie weidevogelrijke gebieden (Alblasserwaard, Eemland en Fries/Gronings grensgebied) zijn circa 10 gezinnen met greppel-plasdras en 10 zonder plasdras vergeleken, waarbij per gezin de moeder en één of twee kuikens waren gezenderd. Anders dan verwacht kon geen effect op de overleving van kievitkuikens worden aangetoond. Het voorjaar was koud en droog, de predatiedruk groot, mogelijk is dit van invloed geweest.”
Zo gemakkelijk is het dus allemaal niet…

Geplaatst

in

door

Tags: