Over empiristen en realisten (3), discutabele argumentatie

Voor mij staat vast dat de klimaatwetenschap, zoals die op dit moment wordt beleden door ‘de empiristen’ uiteindelijk zichzelf in de weg staat. Door iedere opmerking over opwarming, anders dan door de orthodoxe CO2-hypothese, als directe ideologische aanval te beschouwen, maakt ze zichzelf onmogelijk. En wegglijdend in het ‘eigen gelijk’, is er dan opeens nog maar weinig te discussiëren en ontstaat voor “de orthodox” blijkbaar de geruststellende indruk dat ’alles al gezegd is’.
De opheffing van klimaatveranda in haar huidige vorm, waar deze blog mee begon, is in dit proces misschien wel een logische ontwikkeling. Alles is al gezegd en dat wordt volgens Custers bevestigd door een onderzoek in Science, waarin de sceptische opmerkingen zijn gebundeld.
Maar komt het omdat de bewijslast zo sterk is, of is er misschien toch iets anders aan de hand?
In de vorige blog ben ik uitgebreid ingegaan op de politieke besluitvorming rondom het broeikas-effect, waaruit de conclusie kon worden getrokken dat een debat tussen rationalisten en empiristen in de politiek nooit heeft plaatsgevonden met betrekking tot de oorzaken van de opwarming. Voor beide stromingen was de CO2-hypothese eigenlijk wel acceptabel. Voor ‘links’ een uiting van kapitalisme-kritiek, voor ‘rechts’ een zondebok bij het maken van moeilijke beslissingen.
In het wetenschappelijke debat ligt dat iets complexer. Voor de orthodoxe broeikasgelovers gaat het niet om waarheidsvinding, want die hebben ze al gevonden. Iets wat in ‘het debat’ alleen nog maar door de andere partij bevestigd moet worden.
Het gaat om gelijk krijgen en dan liggen de al sinds de klassieke oudheid bekende retorische struikelpaden op de loer: drogredenen.
De wijze van redeneren van Custers in zijn befaamde stukje zou bijvoorbeeld in de beginjaren van het communisme niet hebben misstaan. (het gaat overigens hier niet over communisme, socialisme of “links”; kapitalistische, liberale of “rechtse” versies van deze dialoog zijn natuurlijk ook mogelijk)
Het gaat over het bundelen van de kritiek van ‘de andere kant’, om op enig moment te concluderen dat er geen nieuwe argumenten meer bijkomen en daaruit de conclusie trekken dat al deze kritiekpunten immers al lang zijn weerlegd. Iets in deze geest:
Argument: “de productiemiddelen moeten in handen van het proletariaat”.
Tegenargument: “dat is onnodig, de staat kan ook dienen als instrument om lotsverbetering te bewerkstelligen.”
Contra argument: “De staat is in handen van kapitalistische krachten, dat gaat niet werken”.
Tegenargument: “In een democratische samenleving hoeft dat niet zo te zijn.”
Contra-argument: “De stelling dat de staat lotsverbetering kan bewerkstelligen is al weerlegd.”
Met andere woorden, door iedere keer te blijven verwijzen naar oude studies onder het argument dat alles al is weerlegd en dat de oorspronkelijke hypothese de enige is die “Waar” kan zijn, wordt iedere vooruitgang, ieder nieuw inzicht, in de kiem gesmoord. Deze manier van redeneren zou een taalkundige zonder veel moeite kunnen herleiden tot de befaamde drogreden ‘argumentum ad nauseam’.
Wikipedia omschrijft het als volgt: “discussietechniek die erin bestaat een argument of bewering zo vaak te herhalen dat de tegenstander in het debat geen weerwoord meer geeft.
Herhaling op zichzelf geeft een argument al meer kracht, doordat het zich vastzet bij de toehoorders. Tegenstrevers in het debat moeten zodoende steeds hetzelfde tegenargument opwerpen. Zij worden die herhaling moe en geven het tegenspreken dan ook maar op. Dit kan door de toehoorders (ten onrechte) worden opgevat als teken van zwakte van hun argumenten en bekrachtiging van het telkens herhaalde argument.”

De casus Lomberg

Maar de wijze waarop met kritiek wordt omgegaan is natuurlijk nog veel kwalijker, als niet het inhoudelijke van de kritiek, zoals hierboven nog enigszins het geval was, maar juist de persoon die het waagt om een tegenargument te maken, wordt aangevallen. Greenpeace heeft hier natuurlijk al een hele kwalijke rol gespeeld met haar “desmog-pagina’s”, waarin wetenschappers of anderszins klimaatgeïnteresseerden met naam en toenaam worden gefileerd. Heel gebruikelijk in de politiek en ook dit type drogreden kenden de Grieken en Romeinen al: het is de ‘Ad hominem’ versie.
Een mooi voorbeeld is de wijze waarop Jaap Tielbeke in de Groene Amsterdammer (zie vorige blog) ‘de twijfelaar’ Bjorn Lomberg behandelt, om deze wijze van redeneren voor het voetlicht te halen:
“Lomborg [profileert] zich als een vegetarische progressieveling die besloten heeft de feiten serieus te nemen en er niet omheen kan dat het een stuk minder erg is dan menige bezorgde burger denkt. Het maakt hem tot een geliefd tegengeluid in de media. The Skeptical Environmentalist (2001), dat verschijnt bij een universitaire uitgeverij, wordt een bestseller en krijgt lovende besprekingen in The Economist en The Wall Street Journal. Dit boek is ‘het belangrijkste werk over het milieu sinds het verschijnen van zijn ultieme tegenhanger, Rachel Carsons Silent Spring, uit 1962’, schrijft de recensent van The Washington Post.
Hoewel een Nederlandse vertaling uitblijft, krijgt Lomborg ook hier de nodige aandacht. ‘Sceptici in het milieudebat zijn er al langer, maar het verfrissende van de Deense statisticus is dat hij geen deel uitmaakt van de verbitterde, rechtse oude-mannenbrigade die het aanzien van die groep bepaalt’, schrijft de Volkskrant in een profiel. Elsevier-wetenschapsjournalist Simon Rozendaal, zelf ook vaak kritisch op de groene beweging, verklaart zich fan en wijdt meerdere artikelen aan zijn Deense medestander. Negeer de lokroep van onheilsprofeten, is de teneur, iedere keer weer weet de mens de zogenaamde grenzen te verleggen. (…)
Intuïtief lijken optimisten als Bjørn Lomborg het gelijk aan hun zijde te hebben. De gemiddelde Nederlander had het sinds de jaren zeventig nóg beter gekregen. Bij veel gezinnen stonden er niet één maar twee auto’s op de oprit. En in plaats van de caravan mee te slepen naar Frankrijk kon je nu voor een schappelijke prijs naar de zon vliegen. Jan Modaal kreeg niet alleen een televisie, maar ook een eigen computer, mobiele telefoon en internetverbinding.
‘Wie dertig jaar later om zich heen kijkt, ziet dat het doemscenario niet is uitgekomen, terwijl de wereld is blijven groeien en consumeren’, schrijft de Volkskrant in het voorjaar van 2002. ‘Kennelijk klopte het computermodel van Meadows en Forrester niet, of waren de gegevens waarmee ze hun magische rekenmodules hadden gevoed onjuist.’
Zaten ze inderdaad fout? Als dat zo is, weigeren de auteurs dat in ieder geval te erkennen. (…)
Terwijl er in de afgelopen dertig jaar op het eerste gezicht de nodige vooruitgang is geboekt. Het water in de Rijn is aanzienlijk minder smerig dan in de jaren zeventig, de voedselproductie is opgeschroefd, verontreinigde bodems zijn schoongemaakt en auto’s werden schoner en efficiënter. Volgens Lomborg is dit het bewijs dat de MIT-wetenschappers overdreven pessimistisch waren, maar wat hij niet erkent is dat veel van de vooruitgang die hij viert, werd geboekt doordát milieuactivisten waarschuwden dat het mis zou gaan. [een Non sequitur]
In 2002 is er in Johannesburg een nieuwe grote duurzaamheidsconferentie. Naar de smaak van Bjørn Lomborg gaat het in Johannesburg nog steeds te veel over het milieu. Hij grijpt de VN-top aan om zijn vaste riedel af te draaien op de opiniepagina van The New York Times. Negeer de hysterische ecofanaten, als we de wereld willen verbeteren moeten we onze prioriteiten op orde krijgen, is de strekking van zijn betoog: ‘De nadruk moet liggen op ontwikkeling, niet op duurzaamheid.’ Volgens Lomborg moeten we eerst zorgen voor schoon drinkwater en betere gezondheidszorg in arme landen, voordat we uit alle macht de CO2-uitstoot terugdringen of beestjes beschermen. Vrij naar Bertolt Brecht: eerst komt het vreten, dan het milieu. (…)
Er is één milieuprobleem dat bij uitstek schreeuwt om een internationale aanpak: de opwarming van de aarde. [een Ad metum?] In The Skeptical Environmentalist wijdt Bjørn Lomborg een extra lang hoofdstuk aan global warming. Volgens hem is het de ‘nieuwe troefkaart’ van groene fanatici. De mensheid mag het dan in allerlei opzichten beter hebben gekregen, als klimaatverandering echt zo’n groot probleem is als veel bezorgde wetenschappers beweren, dan ontkomen we er alsnog niet aan onze levensstijl grondig te herzien. Gelukkig heeft Lomborg goed nieuws: u kunt rustig slapen, want zo’n vaart zal het allemaal niet lopen. [stropopredenering]
Dat er twijfel gezaaid wordt over de geloofwaardigheid van de klimaatwetenschap is niet nieuw. Al sinds het verschijnen van het eerste IPCC-rapport zijn er dwarse ingenieurs en geologen die, al dan niet met financiële steun van de fossiele industrie, de opwarming van de aarde afdoen als een fabeltje. Maar Lomborgs scepticisme is een stuk geraffineerder. [Ad populum/ Ad odium?]
Hij ontkent niet dat de mens verantwoordelijk is voor een versterking van het broeikaseffect, maar onderstreept hoe moeilijk het is om de precieze effecten vast te stellen en hoeveel onzekerheden er vervat zitten in de computermodellen. De waarschuwingen van het IPCC schildert hij af als onwaarschijnlijke worstcasescenario’s. Net als het Grenzen aan de groei-model hebben zulke prognoses de neiging technologische innovatie te onderschatten, denkt Lomborg.
In de media wordt Lomborg warm onthaald als een frisse en vrolijke dwarsdenker. Terwijl zijn goednieuwsshow onder wetenschappers van meet af aan omstreden is. Natuurlijk is de mensheid er de laatste paar eeuwen ontegenzeggelijk op vooruitgegaan, maar dat betekent nog niet dat de milieuzorgen allemaal overdreven zijn, zoals de Deense politicoloog beweert. Om ons gerust te stellen, moet hij wel erg selectief en manipulatief te werk gaan, constateren critici. [Ad verecundiam]
Lomborg zorgt voor verdeelde reacties onder het publiek
In zijn thuisland had de Deense Ecologische Raad direct na de publicatie van zijn boek verschillende onafhankelijke experts [ad baculum] gevraagd om Lomborgs claims te checken. Alle achttien deskundigen, uit allerlei disciplines, waren kritisch op Lomborgs rammelende methodologie en boude conclusies. Het wetenschapstijdschrift The Scientific American wijdde een speciaal nummer aan de ‘misleidende wiskunde’ van Lomborg. Ook de wetenschappers waarop hij zich zegt te baseren, beklagen zich erover dat Lomborg een valse voorstelling van zaken schetst, schrijft de hoofdredacteur in het voorwoord. ‘Zelfs wanneer zijn statistische analyses steekhoudend zijn, slaan zijn interpretaties de plank mis.’ [Argumentum ad ignorantiam]
Terwijl Bjørn Lomborg milieuorganisaties verwijt angst te zaaien door telkens uit te gaan van het somberste scenario, doet hij zelf precies het omgekeerde: steevast de nadruk leggen op de meest gunstige afloop als ‘bewijs’ dat we ons druk maken om niks. Hij is, kortom, alleen sceptisch wanneer het hem uitkomt. Natuurlijk zitten er onzekerheden vervat in klimaatmodellen, maar alleen met statistisch gegoochel kan Lomborg volhouden dat de opwarming van de aarde een ‘beperkt en beheersbaar probleem’ is. [negeren van alternatieve hypothesen]
De ellenlange notenlijst oogt imponerend, maar wie die uitpluist ziet dat hij veel verwijst naar secundaire literatuur [complete onzin]. De peerreview-artikelen die hij wel aanhaalt citeert hij selectief en andere bronnen zijn achterhaald. [ontduiken van de bewijslast]
Een aantal wetenschappers dringt er bij zijn uitgeverij, het prestigieuze Cambridge University Press, op aan om The Skeptical Environmentalist uit de handel te nemen, omdat het niet aan de wetenschappelijke standaarden voldoet. Tot dat oordeel komt ook de Deense Commissie voor Wetenschappelijke Oneerlijkheid, die Lomborgs bestseller onder de loep heeft genomen. De auteur is duidelijk bevooroordeeld in de presentatie van data, concludeert de commissie. Opmerkelijk genoeg is dat geen reden om hem te berispen voor misleiding of grove nalatigheid. Daarvoor heeft zijn boek ironisch genoeg te weinig wetenschappelijke pretentie. Lomborg erkent immers zelf dat hij ‘geen expert is op het gebied van milieuproblematiek’. ‘Dat zijn de meest ware woorden die in het boek staan’, merkt een klimaatwetenschapper sardonisch op in The Scientific American.
Lomborg gaat de polemiek maar al te graag aan. Hij schrijft een lange weerlegging van de aantijging in The Scientific American, publiceert verhitte briefwisselingen met tegenstanders en gaat in beroep tegen de uitspraak van de Deense wetenschapscommissie (met succes: de veroordeling wordt ingetrokken omdat er fouten zijn gemaakt tijdens de behandeling van de zaak).
In 2010, als de kruitdampen zijn opgetrokken, zal milieueconoom Jeroen van den Bergh terugblikken op de affaire. Zijn uitgebreide overzichtsartikel, waarin hij alle kritieken op The Skeptical Environmentalist en Lomborgs weerwoord afweegt, eindigt met een niet mis te verstane uitsmijter: ‘Dit boek gaat de geschiedenis in als een onbetrouwbare bron van informatie en argumentatie, als een van de meest hevig bekritiseerde teksten die ooit zijn verschenen bij een academische uitgeverij.’
Het is met andere woorden ook geen wonder dat de academici en studenten van Flinders University in Australië heel wat te protesteren hadden toen bleek dat de regering hier voor 4 miljoen dollar een Lomborg’s centrum voor ontwikkelingsstudies wilde onderbrengen.
Geen warm onthaal

En dus?

Een ‘affaire’. Meer was het niet volgens Tielbeke. In de Groene beschrijft hij de opkomst en de val van Lomberg en hij benadrukt vooral het gegeven dat wat hij beweerde onzin was. Er bestond met andere woorden geen enkele aanleiding om de visie van de club van Rome af te wijzen.
De opbouw van de kritiek is wel duidelijk, de conclusie vernietigend. Als milieueconoom Jeroen van den Bergh in een “uitgebreid overzichtsartikel “ tot de conclusie komt dat dit boek onbetrouwbaar is, dan zal dat wel zo zijn, toch?
Veel duidelijker wordt een ‘Ad verecundiam’ niet. Volgens de site van Wim van ‘t Einde: “Bij de drogreden ad verecundiam gebruikt men de (veronderstelde) autoriteit van een externe persoon of instantie als argument voor de juistheid van een bewering. Op zichzelf is het autoriteitsargument geen drogreden. Het steunt echter op een onderliggende, verborgen aanname, namelijk dat spreker en toehoorders de betreffende autoriteit ook als zodanig erkennen. Klopt die verborgen aanname niet, dan is logischerwijs ook het autoriteitsargument niet correct. In dat geval is sprake van een drogreden.”
Jeroen van den Bergh zegt het, dus: voor alle empiristen geen reden om nog eens na te denken over de rare ideeën van querulant Lomborg.
Dat de hele analyse van het denken van Lomborg terzijde wordt geschoven, zonder dat er ook maar één argument wordt weergegeven wat het betoog van Lomborg over het klimaat nu werkelijk is, kan als een knappe prestatie van Tielbeke worden gezien. Maar het is dus eigenlijk een manier van (drog)redeneren geworden, waarmee iedere discussie kan worden doodgeslagen (wat natuurlijk ook de bedoeling was).
Tielbeke bekritiseert niet de theorie, maar degene die de theorie heeft ontwikkeld wordt neergesabeld als onbetrouwbaar. En dat is dan het einde van de theorie. Het lijkt wel politiek!
  • Voor geïnteresseerden is er overigens een kleine toelichting op Lomborgs denken te vinden in mijn (helaas niet al te actuele) economie pagina.-
Maar wat deugde er volgens Tielbeke precies niet aan Lomborg’s verhaal, waardoor er verder geen aandacht meer aan diens theorie hoeft te worden besteed? Ik wil er toch nog een paar zaken uithalen

Over het boek

Had het boek ‘The sceptical enviromentalist’ bijvoorbeeld geen wetenschappelijke pretentie, zoals Tielbeke beweert?
Dat is een wel heel vrije vertaling van het oordeel van de DCSD. Hoewel Van den Bergh toch heel duidelijk de sympathieën van Tielbeke deelt, schrijft hij wat objectiever over deze episode:
“The DCSD had decided that The Skeptical Environmentalist was ‘‘deemed to fall within the concept of scientific dishonesty’’, because the book was based on a systematically biased choice of data (DCSD 2003, p. 19). However, the DCSD did not feel able to judge that Lomborg had misled his readers deliberately or with gross negligence, because of his lack of scientific expertise on the themes treated in the book. Therefore, he was acquitted of the accusations of having acted in a manner considered scientifically dishonest. The DCSD concluded instead that the publication was ‘‘deemed clearly contrary to the standards of good scientific practice’’ (DCSD 2003, p. 19)”
Maar volgens Nature (16 januari 2003) was de onderbouwing van het DSCD sowieso wel heel mager: “Unfortunately, the DCSD has left itself in a weak position. It did not conduct an independent analysis of the book but relied on published criticisms, especially a controversial selection published by Scientific American. Even to call this judgement’s basis a ‘meta-analysis’ would be too generous: there is, for example, no justification given for the particular selection of published critiques.”
Lomborg tekende bezwaar aan tegen deze beslissing bij het Ministerie van Wetenschappen en dit Ministerie gaf hem gelijk:
“On 17 December 2003, the Ministry reached a decision on the case. It stated that the DCSD had made a number of errors in the treatment of the case (including lack of documentation of errors in the book) and remitted the case to the DCSD. This implied that the DCSD’s decision of 7 January 2003 became invalid.
On 12 March 2004, the DCSD decided not to re-examine the case. The main reason given was that it had already concluded that Lomborg had not acted with intent or gross negligence. Therefore, it did not consider it reasonable to start a new investigation.”
Dat is toch wat anders dan de samenvatting die Tielbeke geeft.
Maar ook op een ander vlak begonnen de tegenstanders van het boek zich te roeren. Het boek had de peer review van Cambridge University Press (CUP) doorstaan (jawel, ook de uitgever van de IPCC rapporten), maar dat kon natuurlijk niet bij een boek van deze kwaliteit (in de ogen van de tegenstanders).
Onder druk van 12 Amerikaanse wetenschappers om het boek niet langer te publiceren, kwam het CUP met een artikel waarin werd uiteengezet dat het peer-review proces bij Lomborg’s boek volledig volgens de regels was gegaan. Zowel de betrokken klimaatwetenschapper, de specialist op het gebied van biodiversiteit als de econoom met specialisme klimaatverandering, betrokken bij het peer review proces, bevalen aan om het boek te publiceren. (J.C.M. van den Bergh (2009))
Dat stukje had natuurlijk eigenlijk niet mogen ontbreken in de karakterschets van Tielbeke over Lomberg.

Over de Johannesburg conferentie

Maar ook de weergave van Lomborg’s artikel voor de conferentie van Johannesburg door Tielbeke, is eigenlijk gewoon schaamteloos.
Lomborg schrijft in het stukje wat Tielbeke aanhaalt:
“Traditionally, the developed nations of the West have shown greater concern for environmental sustainability, while third world countries have a stronger desire for economic development. At big environmental gatherings, it is usually the priorities of the first world that carry the day.
The challenge in Johannesburg will be whether we can put development ahead of sustainability. If the United States leads the way, the world may finally find the courage to do so.
Why does the developed world worry so much about sustainability? Because we constantly hear a litany of how the environment is in poor shape. Natural resources are running out. The population is growing, leaving less and less to eat. Species are becoming extinct in vast numbers. Forests are disappearing. The planet’s air and water are getting ever more polluted. Human activity is, in short, defiling the earth — and as it does so, humanity may end up killing itself.
There is, however, one problem: this litany is not supported by the evidence. (…)
That we in the West are so willing to believe the litany, despite the overwhelming evidence to the contrary, results in an excessive focus on sustainability. Nowhere is this more pronounced than in the discussion on global warming.
There is no doubt that pumping out carbon dioxide from fossil fuels has increased the global temperature. Yet too much of the debate is fixated on reducing emissions without regard to cost. With its agreement to the 1997 Kyoto climate treaty, Europe has set itself the goal of cutting its carbon emissions to 1990 levels by 2012.
Even with renewable sources of energy taking over, the United Nations Climate Panel still estimates a temperature increase of four degrees to five degrees Fahrenheit by the year 2100. Such a rise is projected to have less impact in industrialized nations than in developing countries, which tend to be in warmer regions and have infrastructures less able to withstand the inevitable problems.
Despite our intuition that we need to do something drastic about global warming, economic analyses show that it will be far more expensive to cut carbon dioxide emissions radically than to pay the costs of adapting to the increased temperatures. Moreover, all current models show that the Kyoto Protocol will have surprisingly little impact on the climate: temperature levels projected for 2100 will be postponed for all of six years.
Yet the cost of meeting the Kyoto Protocol will be $150 billion to $350 billion annually (compared to $50 billion in global annual development aid). With global warming disproportionately affecting third world countries, we have to ask if Kyoto is the best way to help them. The answer is no.
For the cost of Kyoto for just one year we could solve the world’s biggest problem: we could provide every person in the world with clean water. This alone would save two million lives each year and prevent 500 million people from contracting severe disease. In fact, for the same amount Kyoto would have cost just the United States every year, the United Nations estimates that we could provide every person in the world with access to basic health, education, family planning and water and sanitation services. Isn’t this a better way of serving the world?”
Dit kún je natuurlijk samenvatten als:
“Negeer de hysterische ecofanaten, als we de wereld willen verbeteren moeten we onze prioriteiten op orde krijgen, is de strekking van zijn betoog: ‘De nadruk moet liggen op ontwikkeling, niet op duurzaamheid.’ Volgens Lomborg moeten we eerst zorgen voor schoon drinkwater en betere gezondheidszorg in arme landen, voordat we uit alle macht de CO2-uitstoot terugdringen of beestjes beschermen. Vrij naar Bertolt Brecht: eerst komt het vreten, dan het milieu.”
Maar ik ben er niet helemaal uit over wat dat zegt over de schrijver [Tu quoque]…

Over de kritieke punten

En bovendien is natuurlijk de moeite waard om de opsomming van de inhoudelijke kritieken te lezen in het overzichtsartikel van Van den Bergh, maar dat gaat de scope van deze blog natuurlijk ver te buiten. Maar het zal duidelijk zijn, ik ben niet onder de indruk.
Inhoudelijke argumenten over de aard van de problemen die door Lomborg worden behandeld en die blijkbaar zijn bedoeld als fundamentele kritiek, zijn dan onder meer:
  • Lomborg overlooks rational reasons for accepting some risks while simultaneously spending money to eliminate lesser dangers. For instance, whether people face a risk voluntarily or whether it is imposed upon them often plays a significant role in risk management policy decisions (Rohlf 2002, p. 312).
  • He weighs the environment only against things like hospitals and sanitation, rather than against, for example, industry subsidies and defence spending (Schulz 2001, p. 2).
  • When hypothetical alternate uses of funds are raised as persuasive grounds for defeating a regulatory initiative, no reliable mechanism exists to ensure that the proposed alternate use actually is undertaken (Kysar 2003, p. 257– 258). Lomborg ignores or does not recognize this.
  • Lomborg reduces many environmental problems to poverty problems (de Groot and Hoekstra 2002, p. 77) and in this way tries to strengthen his argument that economic growth is the solution to all problems as it is also suggested to solve poverty problems. (…)
  • Lomborg often writes things that are not in accordance with the original sources. This is caused by, inter alia, selective quotations (Wilson 2001, p. 1) and misquotations (Schneider 2001, p. 4). See for examples: air pollution (Kysar 2003, p. 247), extinction of species (Fog 2002b, p. 204), number of people without access to water and sanitation (Gleick 2001, p. 7), deforestation (Matthews 2001, p. 1), and sun spot effect on climate (Gundermann 2002, p. 147–148). Several of these people indicate that Lomborg misrepresents their own research in his book.
  • He does not make a sharp distinction between what is said by scientists, environmental organizations, and the media (Rohlf 2002, p. 301).”
Bij dat laatste is er dus wel degelijk een overeenkomst tussen het IPCC en het schrijven van Lomborg.
Maar vervelender is dat de suggestie wordt gewekt dat er heel veel mis is gegaan bij het citeren van bronnen, terwijl het dus blijkbaar alleen gaat om een aantal redelijk ondergeschikte punten. Bovendien is er een vreemde verwarring is tussen pagina’s en nummers van figuren. De zonnevlekken van Gundermann hebben betrekking op de figuren 147 en 148, terwijl andere bronnen onvindbaar zijn op basis van de pagina’s waarnaar Van der Bergh refereert. De vraag is dan ook: heeft Van der Bergh het boek überhaupt ooit gelezen?

De inzichten van Lomburg; een tussen evaluatie

Nu ben ik het ook lang niet (meer) eens met alles wat Lomborg beweert. Met name de passages over pesticidengebruik, bemesting en oorzaken van opwarming (zonnevlekken) zijn wel erg rechtlijnig en wat mij betreft voor een deel achterhaald. Maar je moet het boek natuurlijk wel zien in zijn tijd.
Inzichten verdiepen zich normaal gesproken en bepaalde wetenschappelijke conclusies die eerder zijn getrokken zijn niet altijd houdbaar.
Maar dat is dus de waarde van het boek. The sceptical enviromentalist was de gelegenheid bij uitstek om na te denken over de afweging tussen (de noodzaak van) het beperken van kooldioxide emissies en andere vormen van ontwikkeling. Er worden door Lomborg nieuwe inzichten geboden, die de moeite waard waren om over te discussiëren, omdat van daaruit, normaal gesproken, nieuwe inzichten worden geboren. Dat de broeikas-theorie zich nauwelijks nog ontwikkelt (zie link) geeft dan ook te denken.
Zoals het ook te denken geeft dat een Nederlandse journalist van de normaal gesproken toch integere “Groene Amsterdammer”, zich laat voorstaan over “onze Westerse duurzaamheidsgedachte”.
De onderstaande plaatjes over duurzame huisvesting zeggen natuurlijk wel iets over de doelgroep en de eco-footprint van deze doelgroep. (https://voornmedia.nl/duurzaam-huis-laten-ontwerpen/ en https://www.dearchitect.nl/109237/duurzaamheid-filosofie-vs-kennis)
En deze bekommernis over de duurzaamheid wordt tentoon gesteld, terwijl in de tussentijd de Nederlandse natuur zich van dieptepunt naar dieptepunt sleept, met als meest waarschijnlijke oorzaak dat er in Europa blijkbaar geen geld beschikbaar is om te controleren welke gewasbestrijdingsmiddelen nu eigenlijk “duurzaam” toegepast kunnen worden.
Waar bedrijven die zijn opgericht, voorzien van alle “duurzame” natuur- en milieuvergunningen, na enkele jaren weer kunnen sluiten, omdat de overheid, volgens de rechter, bepaalde (stikstof)verbanden niet had doorzien.
Waar fosfaatbemesting nog altijd niet wordt gezien als de potentiele dreiging die het geeft en waar boeren min of meer worden gebrandmerkt omdat zij produceren zoals het hun is geleerd en waartoe zij, conform het “duurzame” concurrentiemodel, ook worden verplicht.
Waar minder dan een theoretische tiende graad minder opwarming, blijkbaar meer telt als het levens van miljoenen die onder de armoedegrens, in het verkeerde land, zijn geboren.
Welke duurzaamheid? [Secundum quid]

Geplaatst

in

door

Tags: