Over Glyfosaat

Een poosje geleden heb ik me afgevraagd waarom in het laatste ‘Living planet report Nederland’ (WNF, met medewerking van zo ongeveer alle natuurbeschermende organisaties van Nederland) er zo weinig gebruik is gemaakt van de afnemende insectenpopulaties in de ondoorgrondelijke Living Planet Index (LPI).
De LPI index is opgesteld om als maat te dienen voor de teloorgang van de natuur in Nederland. Vervelende consequentie van het gebruik van die index, is dat het zicht op welke dier- en plantensoorten het nu veel slechter doen dan pakweg twintig jaar geleden, compleet is verdwenen.
Uit andere inventarisaties -o.a. de inventarisatie die oud Wageningen onderzoeker H. Prins (kosteloos te vinden op link) heeft uitgevoerd, maar belangrijker nog de meest omvangrijke studie ooit, naar het afnemen van vogelsoorten in Europa: “Farmland practices are driving bird population decline across Europe”- kan echter vrij simpel worden herleid dat vooral de teloorgang van de insectenpopulaties en de hiervan afhankelijke dierensoorten, een belangrijke rol bij dit alles speelt.

Waarom dit dan niet benoemen wanneer je een studie doet naar de Natuur in Nederland? Maar ik denk dat ik eruit ben. Het heeft even geduurd, maar uit het populair wetenschappelijke boek “De insectencrisis; de ineenstorting van de mini-rijkjes die onze wereld in stand houden” van Guardian-journalist Oliver Milman, mag worden geconcludeerd dat deze ineenstorting van de insectenwereld (en de hiervan afhankelijke diersoorten) een wereldwijd voorkomend verschijnsel is. Enkele voorbeelden uit het boek:

Nogal indrukwekkend zou ik zeggen. Maar waarom wordt dit in de WNF studie niet vermeld?
Ik kan hier maar een antwoord op verzinnen. Wanneer hier ook nadruk op gelegd zou worden, er waarschijnlijk toch wat vraagtekens (eindelijk) gezet zouden worden bij de effecten van de verschrikkelijke stikstofdeken die specifiek over Nederland zou liggen en daar (blijkbaar) alle natuurgebieden naar de Filistijnen helpt…

Onze natuurcrisis is niet uniek en de argumentatie dat ons natuur-probleem te wijten zou zijn aan stikstof is flinterdun.

Wat hebben al deze gebieden gemeen? Simpel: overal wordt gebruik gemaakt van gewasbestrijdingsmiddelen en die zijn (in combinatie) wellicht veel minder onschadelijk dan ons werd voorgespiegeld.

Ctgb

En hierbij heeft ons onvolprezen College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een hele kwalijke rol gespeeld. Zelfs wanneer het bewijsmateriaal meer dan overvloedig te noemen is, zoals bij de effecten die worden vastgesteld bij de meest bekende van deze middelen, de neonicotinoïden, speelt ons Ctgb als advocaat van de door haar toegelaten middelen, door studies een voor een, voornamelijk op strikt juridische gronden, af te wijzen. Iets wat onder meer tot uitdrukking komt in de bijlage bij het rapport “Ctgb Analyse EASAG-rapport”.

In een document van maar liefst 56 blz. werden tal van studies die de schadelijkheid van deze middelen aantoonden weggeschreven. Hieronder volgen een aantal willekeurige voorbeelden:

“Main, A. et al. (2014). Widespread use and frequent detection of neonicotinoid insecticides in wetlands of Canada’s prairie pothole region. PLoS ONE 9 (3), e92821
Deze studie gaat specifiek over modellering van ruimtelijke spreiding in een Canadese situatie, en betreft het correleren van gemeten concentraties aan teelten waarin mogelijk neonicotinoïden zijn toegepast conform de toelatingen. Duidelijk is een temporele/seizoensafhankelijke trend (hogere concentraties neonicotinoïden in water ná zaai van behandelde zaden).
De studie is zeer specifiek voor dit type wetlands en niet extrapoleerbaar naar de Nederlandse situatie.
De bodem-water uitwisseling zal naar alle waarschijnlijkheid niet vergelijkbaar zijn. Ook is specifiek aangegeven dat de hogere persistentie in die regio (Canada) dan in andere regio’s/klimaatzones, gerelateerd kan zijn aan de koudere omstandigheden, wat een verklaring kan zijn voor het lang terugvinden van de stoffen.
De auteurs verwijzen hierbij naar de grote bandbreedte in persistentie (factor 5 tot 10) van verschillende neonicotinoiden onder veldomstandigheden gerelateerd aan bodemtemperatuur.” (blz. 2)

“Effect van chronische blootstelling aan thiamethoxam en clothianidin op honingbijvolken. Sandrock et al. 2014
ln dit veldonderzoek met kunstmatige blootstelling kregen honingbijvolken 45 dagen lang stuifmeel met thiamethoxam plus clothianidin en werden ze daarna nog een jaar gevolgd. Er werd een negatief effect gevonden op het aantal adulten, eieren en larven, honingproductie en stuifmeelverzameling direct na blootstelling, dat vlak voor overwintering niet meer te zien was en dat ook geen effect had op overwintersucces. Verder was er een significant effect van de a.s. op het vervangen van de koningin.
Na overwintering waren behandelde volken duidelijk kleiner en hadden ze minder broed. De blootstellingsduur (1,5 maand) en het blootstellingsregime (al het pollen bevatte thiamethoxam en clothianidin) zijn beide worst case voor een landbouwkundige setting. De gebruikte concentraties zijn relevant voor zaadbehandeling van bloeiend gewas maar niet voor de huidige toelatingssituatie in Nederland.” (blz. 22)

Of:

Effect van clothianidin en imidacloprid op nestterugvindcapaciteit van honingbijen. Fischer et al 2014 Honingbijen werden gevangen, gevoerd met al dan niet behandelde sucroseoplossing en op een onbekende plek weer losgelaten. Algemeen gezien werd de nestterugvindcapaciteit aangetast. Volgens de auteurs is deze studieopzet relevant om een idee te krijgen over het effect op herinnering aan en orientatie in het landschap. Maar bijen in het wild komen meestal niet zomaar op een plek terecht waar ze niet zelf eerst naartoe zijn gevlogen. Bovendien zijn de concentraties veel hoger dan in Nederland te verwachten veldconcentraties, waar toepassing in bloeiende gewassen niet is toegestaan (de concentraties liggen bovendien hoger dan de relevante concentraties voor zaadbehandeling in bloeiende gewassen). (Blz. 24)

Maar ja, er waren wel heel veel van dit soort commentaren:

“Effect van imidacloprid op honingbijen Dively et al. 2015 (Niet in EASAC want later gepubliceerd)
Veldstudie. Kunstmatige blootstelling aan 20 en 100 pg/kg imidacloprid gedurende 12 weken in de vroege zomer had negatieve effecten op de gezondheid van de honingbijvolken, maar blootstelling aan 5 pg/kg niet. Het onderzoek werd twee jaar achter elkaar uitgevoerd. Ctgb wijst erop dat de effecten over het algemeen erg verschilden tussen de twee jaren. De analyses zijn niet altijd helder gepresenteerd. Sommige effecten lieten een duidelijke dosis-repons zien zonder significantie bij enkele doseringen en het is niet helemaal duidelijk waarom de auteurs concluderen dat er geen effect was bij 5 maar wel bij 20 en 100 pg/kg. Dit is mogelijk vooral gebaseerd op de voor beide jaren samengevoegde volkoverlevingsdata, waar zij bij 5 geen, maar bij 20 en 100 ¡rg/kg wel significante effecten vinden.
De auteurs betwijfelen zelf of een 12-weken blootstellingsregime realistisch is voor de veldsituatie en Ctgb sluit zich daarbij aan. Ook wijzen zij op het belang van het meenemen van overwintering in honingbijveldstudies. Vóór de winter werden in 2009 geen significante effecten gevonden, maar ná de winter wel.
Subletale effecten kunnen dus zo subtiel zijn dat ze gemist worden in statistische analyse, maat ze kunnen dan toch de overleving in de winter significant beïnvloeden. Meenemen van overwintering is een onderdeel van de aanbevelingen voor veldstudies in de nieuwe EFSA guidance. De grote verschillen tussen de twee jaren in deze studie pleit er voor om meerdere jaren achter elkaar te testen, omdat anders effecten mogelijk gemist worden. Hoeveel jaar gemeten zou moeten worden, is echter niet bekend.” (blz. 30)

Effect van de combinatie van imidacloprid en Nosema-infectie op honingbijen Alaux et al. 2010
Volgens de auteurs is aangetoond dat de interactie tussen microsporide parasieten en pesticiden niet alleen een hogere sterfte veroorzaakte maar ook mogelijk volken kan verzwakken. Alle testen zijn echter gedaan met kleine groepen bijen (30 of 120) en niet met hele volken, dus het effect op volkniveau moet nog onderzocht worden voor deze conclusie getrokken kan worden. (blz. 32)

Of:

Na kunstmatige infectie met Nosema ceranae werden honingbijen in laboratoriumkooitjes twintig dagen lang blootgesteld aan fipronil of thiacloprid in een dagelijkse dosis van ongeveer 1/100 van de LD50. lnfectie met Nosema verhoogde de mortaliteit significant. Fipronil en thiacloprid alleen hadden geen effect op mortaliteit, maar in combinatie met Nosema versnelden zij het intreden van de dood en de hoogte van de mortaliteit zowel vergeleken met de controle als met Nosema alleen. Gedragseffecten (agressiviteit en tremoren, en later ataxia) traden alleen op bij de combinatiegroepen. Hoewel de effecten op bijen van de combinatiegroepen hetzelfde waren, verlaagde fipronil de sporenontwikkeling van Nosema terwijl thiacloprid deze juist verhoogde. De auteurs verklaren dit niet. Dit kunstmatige infectie-experiment in het laboratorium zou herhaald moeten worden onder veldrealistische omstandigheden voor conclusies getrokken kunnen worden die in de risicobeoordeling gebruikt kunnen worden. (blz 34)

Etc. etc. tot en met blz 56:

Lopez-Antia et a|.2013 Patrijzen (Alectoris rufa), per paar in een buitenkooitje, werden 25 of 10 dagen lang gevoerd met graan, waarbij het graan behandeld was met 0, 0,14 of 0,7 mg imidacloprid lg zaad (dit stemt volgens het artikel overeen met 0%, 20% en 100% van de toegelaten dosering in Spanje). Bij de hoge dosering stierven alle dieren binnen 21 dagen, de vrouwtjes eerder dan de mannetjes. Bij de lage dosering werden effecten gevonden op een aantal biochemische parameters en kleur van de snavel en oogring, was er een lager aantal eieren per nest, was de eerste eilegdatum uitgesteld, waren er effecten op het gehalte vitamines en carotenoiden in de dooier, en was een bepaalde immuunreactie in de kuikens verlaagd. Tijdens de blootstellingsperiode werd imidacloprid aangetroffen in de lever en krop van de behandelde vogels. De gevonden sterfte is hoger dan in een eerdere studie van dezelfde auteurs, wat geweten wordt aan de lagere temperatuur tijdens de huidige studie waardoor vogels meer of sneller aten. De auteurs concluderen dat vermijding van zaad hier niet zo’n grote rol speelde dat het sterfte kon voorkomen. Zij wijzen op de risico’s voor vogels via het eten van behandeld zaad.
ln de toelatingsbeoordeling wordt rekening gehouden met deze risico’s. Als een theoretisch dieet, volledig bestaand uit behandeld zaad, leidt tot potentiële risico’s, kan volgens de EFSA guidance voor vogels en zoogdieren gekeken worden naar meer realistische situaties, met bijvoorbeeld met gemengde diëten en onderwerking van zaden.
ln Nederland zijn geen toelatingen afgegeven voor imidacloprid als zaadbehandeling van granen, maar gebruik is Nederland is theoretisch wel mogelijk gezien het vrije verkeer van zaad binnen de EU indien er een toelating is in één van de lidstaten. Hierbij wordt erop vertrouwd dat deze andere lidstaat de risicobeoordeling juist heeft uitgevoerd en de restrictiezinnen heeft voorgeschreven die nodig zijn voor een veilig gebruik.
ln Nederland zijn Ctgb geen incidenten bekend van vogels die gestorven zijn door het eten van behandeld zaad.”

Waren er dan helemaal geen goede studies? Jawel:

“Effect op honingbijen van blootstelling aan met clothianidin behandeld koolzaad Cutler et al. 2014. Volken werden midden in bloeiende koolzaadvelden geplaatst en na l4 dagen overgebracht naar eerst een geïsoleerde bijenstand waar ze op wilde bloemen konden vliegen, en daarna naar een overwinteringslocatie. Ze werden gevolgd tot na de winter. Er was geen effect van clothianidin. Deze veldstudie is realistisch voor een deel van Canada, waar op miljoenen hectares behandeld koolzaad geteeld wordt. De blootstelling aan het behandelde gewas (gemeten met percentage koolzaadstuifmeel) in deze studie was erg hoog, wat positief is.
Een nadeel is dat de controlevolken [ook] besmet bleken met clothianidin [? EJ], zij het in significant lagere gehaltes dan in de behandeling.
De besmetting van de controle maakt deze studie minder betrouwbaar, maar hij is zeker [? EJ] in de landbouwkundige situatie van Canada realistisch voor de veldsituatie, en wijst uit dat daar geen negatieve effecten op honingbijen te verwachten zijn van blootstelling aan met clothianidin behandeld koolzaad tot en met overwinteringssucces.” (blz. 25)

Bizar… Is het Ctgb de studies van Henk Tennekes ‘vergeten’, waarin wordt  gedemonstreerd dat het effect van neonicotinoiden  pas na enkele jaren duidelijk wordt? Het past natuurlijk prima in de traditie van Tjeerd Blaquire (2012), onderzoeker aan de WUR die alle onheil van de bijenvolken toeschreef aan de besmetting met de Varroa-mijt. Dat wilde bijen en zweefvliegen ook massaal verdwenen, terwijl deze nauwelijks een Varroa besmetting kenden, werd helaas niet vermeld.

Maar goed, dit alles heeft er wel voor gezorgd dat Neonicotinoïden, waarvan, in tegenstelling tot bijvoorbeeld glyfosaat, wel een duidelijke relatie met bijvoorbeeld de ziekte van Parkinson werd gelegd, gewoon zijn toegelaten inde glastuinbouw van Nederland. Driekwart van de groenten die wij consumeren, is afkomstig van deze glastuinbouw (zie link).

Andere probleemstoffen?

Er zijn meerdere soorten pesticiden die een effect op de ontwikkeling van het menselijke dopamine systeem blijken te hebben.
Pyrethrine is een insecticide dat wordt gewonnen uit de plant Tanacetum cinerariaefolium. Het is een neurotoxine die op het zenuwstelsel van alle insecten inwerkt, dus ook op die van nuttige insecten, zoals bijen. Al in een zeer lage dosering zijn ze ‘insecten-werend’. Ze zijn schadelijk voor vissen, maar zijn veel minder schadelijk voor zoogdieren en vogels dan veel synthetische insecticiden. Ze zijn niet-persistent en worden in de natuur en door blootstelling aan licht of zuurstof gemakkelijk afgebroken.

De chemische structuur van deze stof is de basis voor veel synthetische insecticiden, pyrethroïden genoemd, zoals o.a. deltamethrin, waarvan nu wordt gedacht dat het ook de ontwikkeling van het dopamine systeem van de mens beïnvloedt en zo mede verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van het ADHD syndroom (zie link).

Overigens kenmerken ook mensen met Parkinson zich door een tekort aan de stof dopamine in hun hersenen.

De reflex van het Ctgb is dus eigenlijk zo gek niet. Ofwel je verzet je tegen een grote hoeveelheid bewijzen dat de schade toegebracht door de door de eigen organisatie toegelaten middelen wel meevalt, danwel je neemt verantwoordelijkheid op je voor de dood van miljoenen vogels, zoogdieren en andere onschuldige insecteneters, alsmede de ziekte van honderdduizenden menselijke slachtoffers. De keuze is dan niet zo moeilijk, maar maakt een objectieve benadering van het bewijsmateriaal wel erg moeilijk.

Is dit verwijtbaar? Ik denk het niet. De schadelijkheid van de te onderzoeken stoffen blijkt te liggen op punten waarin de onderzoeksmethodiek tekort schiet (langjarige effecten) en is de onderzoekende instantie dan iets te verwijten? 

Maar dat is toch weer iets anders als, wanneer je constateert dat er een ecologische crisis ontstaat vanwege het verdwijnen van insecten, ook categorisch gaat ontkennen dat er enige samenhang kan zijn met het feit dat we, al sinds decennia, insecten op grote schaal (40% van het landoppervlakte wordt door landbouw gebruikt) bevechten, met systemische en steeds geavanceerdere gifstoffen.
Dit alles betekent volgens mij wel dat de vraag moet worden gesteld of Nederland dan wel verder moet met het Ctgb en de onderzoekslast voor de toelating van middelen gewoon bij de producenten laten (de ontwikkeling van deze middelen kost, o.a. door alle onderzoeken, meerdere miljoenen)?

Nog daargelaten het feit dat juist bij het oplossen van de crisis de expertise van het Ctgb onontbeerlijk is…

Gewasbescherming

Laat dit duidelijk zijn; ik ben geen tegenstander van het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw. Dit is van alle tijden. Ik ben in het gelukkige bezit van het boek: ‘Vijanden van den Tuinbouw en hunne bestrijdingsmiddelen’ (1900), waarin een 10% zwavelkooloplossing, creolin, mengsels van 2 kg groene zeep, 2 liter petroleum en 1 liter tabaksaftreksel, koolzure kali en chloorkalk, kaliumsulfaat, kopersulfaat, teer, terpentijn, etc. als probate middelen tegen schadelijke insecten worden aanbevolen.

Maar dat is toch iets anders als het toepassen van middelen waarvan de schadelijkheid (zoals Neonicotinoïden) voor insecten wordt geschat op een waarde die 7000 keer zo sterk is als DDT.

En dan kan het toch ook niet zo zijn dat een gewasbeschermingsmiddel wat dan toevallig in het nieuws is (zoals glyfosaat), maar wat tot een van de meest bestudeerde middelen van deze groep behoort, moet worden verboden, terwijl we vrijwel niets weten van de andere middelen die ook zijn toegelaten voor gebruik in Nederland. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (Efsa) heeft in circa 2.400 wetenschappelijke studies geen punten gevonden die een toelating van Glyfosaat op de Europese markt in de weg staan.

De totale database van het Ctgb laat zien dat er in Nederland maar liefst 2657 middelen en toepassingen zijn toegelaten en wanneer we de inmiddels verlopen toestemmingen meerekenen zijn er de afgelopen dertig jaar 7506 middelen en toepassingen in Nederland toegestaan geweest.

In die zin kan ik dan ook volledig instemmen met de analyse van Jurphaas Lugtenburg in Boerenbusiness.

“Nu is het glyfosaat dat onder vuur ligt. Maar wat wordt het volgende middel dat onder het vergrootglas komt te liggen? Wat betekent dat voor de bereidheid van chemiebedrijven middelen op de Europese markt te krijgen of te houden? Blijft er überhaupt voldoende breed middelenpakket over? Dat lijken overdreven vragen, maar zie wat er gebeurt met het middelenpakket voor kleine teelten als cichorei, spruiten of knolselderij.
Chemie staat zwaar onder druk nog voor er goede alternatieven zijn en dat brengt telers in de praktijk in de problemen. Ook bij grotere teelten als aardappelen en uien hebben we afgelopen seizoen gezien dat het begint te knellen.

Gedegen onderzoeken, (praktische) kennis van zaken, uitvoerbaarheid, effectiviteit en draagvlak lijken geen prioriteit meer te hebben. Politiek opportunisme en beeldvorming vieren hoogtij.

(…)

Met wat creatief winkelen, kan de overheid wetten en onderzoeken er (gedeeltelijk) wel of niet bijhalen, afhankelijk van hoe het in de kraam te pas komt. En dan vinden politici het gek dat het vertrouwen van de burger in de overheid afneemt.”

De andere kant

Onlangs verscheen de studie “Key tropical crops at risk from pollinator loss due to climate change and land use” zie link.

Scientas verzorgde een samenvatting van de studie waarin het volgende is te vinden:
“De toekomst van koffie en chocolade is al jaren niet meer zeker. Het is onder andere te wijten aan het veranderende klimaat. Wat daarnaast ook niet meehelpt, is dat koffieplanten zeer gevoelig zijn voor een schimmelziekte die op veel koffieplantages in Centraal- en Zuid-Amerika huishoudt en koffieplantroest veroorzaakt. Cacaobomen worden op hun beurt weer aangevallen door de Cacao Swollen-Shoot Virus (kortweg CSSV) dat enkele jaren geleden in West-Afrika nog rap om zich heen greep. En alsof dat allemaal nog niet erg genoeg is, wordt de situatie nu nóg nijpender. Want door de sterke afname van insecten bestaat het risico dat onze geliefde kopjes koffie en verrukkelijke chocoladerepen nog moeilijker te krijgen zullen zijn.

Insectenbestuivers spelen een cruciale rol in de productie van koffie en cacao. Koffie en cacaoplanten zijn namelijk afhankelijk van bestuiving om zich voort te planten en vruchten te produceren. Insecten zoals bijen en vlinders dragen stuifmeel van de ene bloem naar de andere, waardoor de bevruchting plaatsvindt. Dit proces is essentieel voor het ontwikkelen van de koffiebessen en cacaovruchten waaruit koffiebonen en cacaobonen worden geoogst.

Om hier meer over te weten te komen, verzamelden de onderzoekers informatie van 1.507 locaties over de hele wereld waar gewassen worden verbouwd. Ook verzamelden ze gegevens van maar liefst 3.080 verschillende insectenbestuivers. De resultaten van de studie wijzen op een verontrustende ontwikkeling: de combinatie van klimaatverandering en landbouwpraktijken heeft geleid tot aanzienlijke afnames in zowel het aantal als de verscheidenheid van insectenbestuivers. En dat heeft verstrekkende gevolgen. “Als insecten verdwijnen omdat ze niet kunnen omgaan met de gecombineerde effecten van klimaatverandering en veranderingen in landgebruik, zullen ook de gewassen die van deze insecten afhankelijk zijn voor bestuiving, afnemen,” aldus onderzoeker Joe Millard.”

Klimaatverandering en veranderend landgebruik dus. Waar heb ik dat eerder gehoord? (zie link

In het boek “De insectencrisis; de ineenstorting van de mini-rijkjes die onze wereld in stand houden” van Guardian-journalist Oliver Milman, werd, passend bij de Guardian methode, inderdaad bijna net zoveel tekst ingeruimd voor de desastreuze effecten van klimaatverandering voor de insectenstand als voor de hierboven aangehaalde effecten van gewasbeschermingsmiddelen.

Uiteindelijk bleek het echter bijzonder moeilijk om ook maar één enkel duidelijk klimaateffect te vinden op een paar insectensoorten.

Maar deze groep onderzoekers onder de leiding van Millard maakt het natuurlijk nog bonter (beducht voor een lot wat Henk Tennekes was beschoren?)
“Klimaatverandering vormt niet alleen een ernstige bedreiging voor de natuur en diversiteit van planten en dieren, maar ook voor het welzijn van de mens,” onderstreept onderzoeker Tim Newbold. “Dit komt doordat het verdwijnen van bestuivende insecten het levensonderhoud van mensen in de hele wereld in gevaar kan brengen, vooral van degenen die afhankelijk zijn van gewassen die insectenbestuiving nodig hebben. Onze bevindingen onderstrepen de dringende noodzaak om wereldwijd actie te ondernemen om klimaatverandering tegen te gaan, samen met inspanningen om veranderingen in landgebruik te vertragen en natuurlijke leefgebieden te beschermen. Alleen zo kunnen we een verdere afname van bestuivende insecten voorkomen.”

De heikele kwestie van de bestrijdingsmiddelenproblematiek wordt hier netjes onder het tapijt geveegd. Hoezo een probleem? Eigenlijk best wel jammer dat men in het onderzoeksgebied geen weet heeft van een stikstofprobleem, of zoiets.


Geplaatst

in

door

Tags: