Zweefvliegen en stikstof

Er waren maar weinig grote nieuwsmedia die er geen aandacht aan hebben besteed de afgelopen week. Het aantal zweefvliegen op de Veluwe is de afgelopen veertig jaar met 80 procent afgenomen en volgens de co-auteur Eelke Jongejans, van de Radboud Universiteit in Nijmegen, is de oorzaak van de afname weliswaar niet vastgesteld, maar: “We weten natuurlijk wel wat de hoofdverdachten zijn: klimaatverandering, zure regen in de jaren 80, stikstof en pesticiden.”

Op RTLnieuws zegt hoofdauteur Barendregt:
“Het onderzochte bos en de omgeving zijn de afgelopen decennia weinig veranderd. De onderzoekers verklaren het verdwijnen van de zweefvlieg dan ook door externe factoren. “Zure regen en stikstofdepositie zijn mogelijke verklaringen voor de achteruitgang”, zegt Barendregt. Ook pesticiden kunnen volgens hem een rol spelen.
En dan is er nog klimaatverandering. “Het weer tijdens en voorafgaand aan de dagen waarop geteld is kon de afname in zweefvliegen niet verklaren, maar dat sluit andere effecten van klimaatsverandering niet uit.”

Nu heb ik het artikel, waar het in dit geval over ging, ook nog eens doorgenomen: “Forest hoverfly community collapse: Abundance and species richness drop over four decades” van Barendregt et al.
Inderdaad is de gerapporteerde afname dramatisch. De studie ging over de afname van het aantal zweefvliegen in het buurtschap Boeschoten, vlakbij Koudhoorn, midden in de Veluwe. Toch begrijp ik ook na het lezen van het artikel nog steeds niet hoe men tot de conclusie komt dat er “een aantal” hoofdverdachten zijn aan te wijzen, waaronder (uiteraard) stikstof. In het artikel kan over stikstof eigenlijk alleen het volgende worden gevonden:

“The decline in species richness at Boeschoten cannot be explained by local changes in land use and management: this forest and its surroundings have not changed for decades.
A clue to the explanation could be that in the period 1979–1984 especially the rare hoverflies with carnivorous larvae living on aphids in open air declined, but not the species with hidden larvae that live in plants, dead trees or the ground.
It seems that the origin of the change in hoverfly fauna is due to airborne transport; this period is known for the extreme emissions of nitrogen (acid rain) from agriculture, which was reduced by national legislation in 1986. Intensive agriculture is present 5–30 km to the southwest of Boeschoten forest.
The direct and indirect effects of nitrogen for animals (e.g. eutrophication, acidification, changes in food quality and microclimates) are discussed in Nijssen et al. (2017), Stevens et al. (2018, 2020) and Carvalheiro et al. (2020). In the years 1990–2000, we observed a period of no further decline in hoverfly abundance. After 2000 the decline continued (especially in the summer period, Table 2), and possible contributors could be continued nitrogen input, the application of new pesticides in agriculture and climate change. Data on the local presence of pesticides in the Boeschoten forest are not available, but air transport is not unlikely.
Recent studies have found a range of pesticides in nature areas in the same Veluwe region (Buijs & Mantingh, 2020; van Eekeren et al., 2022). The negative impact of pesticides on the survival of insects in nature reserves is indicated by Ewald et al. (2015), Mancini et al. (2020) and Barmentlo et al. (2021). Recent publications on the impact of climate change on ecosystems (Morris & Ball, 2021; Román-Palacios & Wiens, 2020; Wiens, 2016) indicate another possible cause for the decline of very common (non-critical) species at Boeschoten over the past two decades.”

Stikstofdepositie zou dus een rol gespeeld kunnen hebben in de periode tussen 1979 en 1984 vanwege de ‘zure regen’ die toen veroorzaakt zou zijn door “the extreme emissions of nitrogen (acid rain) from agriculture” gedurende die periode.

Nu was de ammoniak-emissie gedurende die jaren en ook de ammoniak concentratie in de lucht nauwelijks afwijkend van de periode ervoor of erna, volgens het RIVM rapport (2006) “Zuur- en stikstofdepositie in Nederland in de periode 1981–2002”. Ook de meststoffenwet uit 1986, waaraan in het artikel wordt gerefereerd, had, zeker de eerste jaren, nauwelijks enige invloed op de emissie en depositie van ammoniak.

En ook de ‘zure regen’ is een verhaal wat eigenlijk al sinds jaren is ontkracht (behalve in Nederland, zie link), maar onduidelijk is dus ook langs welke weg deze stikstofdepositie anderszins een rol gespeeld zou kunnen hebben bij de teloorgang van de zweefvlieg. Hoe het mogelijk kan zijn dat stikstofneerslag in de periode 1990-2000 geen probleem meer is voor de zweefvliegen en daarna weer wel, wordt ook niet verder toegelicht in de studie.

Veel meer voor de hand liggend dan de stikstofhypothese voor de jaren 1979-1984, is dat de teloorgang van de blijkbaar toen al zeldzamere soorten zweefvliegen, samen hangt met het veranderende landbouwgebruik, waarbij het, vaak ecologisch waardevolle, hooiland werd vervangen door productiever grasland, waarvan de opbrengsten werden ingekuild (zie afbeelding).

Dat het verval in het aantal zweefvliegen überhaupt samen zou hangen met het leefpatroon van de verschillende zweefvliegen (wat in het stuk een aanwijzing daarvoor wordt genoemd dat stikstof een rol zou kunnen spelen), wordt eigenlijk al in het artikel zelf ook al ontkracht, door het vergelijk met een vergelijkbare studie in het Wahnbachtal (Dld.) waar bleek dat ook hier een afname van het aantal zweefvliegen met 80 procent werd gevonden, maar dat het hier juist ging om zweefvliegpopulatie met hele andere leefgewoonten:

“In Wahnbachtal frequently observed genera were Cheilosia, Melanogaster, Neoascia, Orthonevra and Platycheirus (total 46 species, 6007 specimen), that are almost absent in Boeschoten (total 10 species, 284 specimen). Frequent genera at Boeschoten are Dasysyrphus, Didea, Neocnemodon, Parasyrphus and Syrphus (total 24 species, 2839 specimen), different from Wahnbachtal (13 species, 415 specimen). The ecology of the hoverfly larvae is primarily carnivorous in Boeschoten, whereas in Wahnbachtal phytophagous and aquatic larvae are more common. Notwithstanding the different aspects (ecosystem, management, hydrology, species, ecology of larvae) and different methods (Malaise traps versus insect net, 2 trapping years vs. 30 years) the total decline in hoverfly fauna is comparable between the studies: 80% in Wahnbachtal and 80% in Boeschoten. Hallmann et al. (2021) give as possible explanation a change in human management (agriculture, hydrology) in Wahnbachtal. Our study at Boeschoten, an isolated location in the dry forests without human management, suggests that the decline in hoverflies is general.”

Het lijkt me dus niet dat stikstof en zure regen erg waarschijnlijke kandidaten zijn voor het verdwijnen van de zweefvlieg. Omdat klimaatverandering zich in Nederland tot dusverre zich alleen heeft gepresenteerd in de vorm van een aantal droge zomers en natte winters, lijkt dit ook niet echt een aansprekende oorzaak voor het zweefvliegen probleem. Blijft over de door Barendregt, in RTL nieuws, zo kort mogelijk, benoemde pesticiden.

Dat is geen vreemde hypothese.
Terwijl de larven van zweefvliegen in hun voedselvoorkeuren inderdaad sterk van elkaar verschillen, zijn de dieetwensen van volwassen zweefvliegen opvallend eenvormig. Vrijwel alle volwassen zweefvliegen voeden zich met nectar en stuifmeel. Ze zijn dus veel op bloemen te vinden en dragen zo een belangrijk steentje bij aan de bestuiving ervan.

Het zijn na de bijensoorten de belangrijkste de belangrijkste bestuivers in ons land.
Maar dit betekent dus eigenlijk dat de afname van de zweefvliegen een sterke bevestiging vormt voor de hypothese dat de nieuwe insecten-bestrijdingsmiddelen, die sinds begin jaren negentig in ons land zijn geïntroduceerd, inderdaad verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de dramatische afname van (ook) de zweefvliegen. Het zijn insecticiden die neonicotinoïden bevatten.

De teloorgang van de honingbij

Zoals ook wordt opgemerkt op site van oneworld, speelt de honingbij een hoofdrol in het debat over de massale insectensterfte. In het bewuste  artikel wordt ernstige kritiek gespuid op een toen recente rapportage van Brandpunt.
De auteur van het artikel is helemaal klaar met de industriële landbouw lobby die volgens hem zand in de ogen strooit van de leek: “Ook in de recente reportage van Brandpunt ging de aandacht uit naar de honingbij. Het verhaal over de varroamijt die ernstige schade veroorzaakt in de Europese bijenvolken, werd erbij gehaald om te laten zien dat de bij best gered kan worden.
Terecht werd gesteld dat het wellicht lukt om de honingbij te redden maar dat de dreiging voor wilde bijen, wespen en hommels zeker reëel is. En daar gaat het om. Sterker nog, het gaat om loopkevers, kortschildkevers, vlinders, motten, micro’s, zweefvliegen, waterkevers, meikevers, loopkevers, veenmollen, wolzwevers, roofvliegen, dazen, gaasvliegen, mieren en zelfs bladluizen. Het sterk afnemen in aantallen van al die – soms voor ons volledig onbekende – dieren mag en moet ons ernstig verontrusten.

De varroamijt wordt vervolgens gebruikt om het idee te ontkrachten dat landbouwgif er iets mee te maken zou hebben. Nee, de oorzaak is een biologische, namelijk de varroamijt. Het is een telkens weer opduikende bewering in diverse debatten. De natuur zou bezig zijn zichzelf te vernietigen. Koren op de molen van gifproducenten.
Maar elk weldenkend mens moet beseffen dat dat natuurlijk niet de echte verklaring kan zijn, die varroamijt is niet gisteren uit de lucht komen vallen. Onzin dus. De enige factor die in het leven van de insecten is veranderd, is de enorme intensivering van de landbouw en het kwistige gebruik van landbouwgif.”
Is dat zo?

Varroa

Nee, de varroamijt is niet uit de lucht komen vallen, maar uit Indië. Varroa destructor is een exotische parasiet. De mijtsoort komt uit Azië, waar hij wordt aangetroffen op de Indische honingbij (Apis cerana). Door het verplaatsen van Europese honingbijen (Apis mellifera) van en naar het verspreidingsgebied van de varroamijt kon de mijt overstappen van de Indische honingbij naar de Europese honingbij. De mens zorgde ervoor dat de mijt zich over de hele wereld kon verspreiden door bijenvolken besmet met varroa over geografische barrières te verplaatsen. Varroa destructor wordt nu in alle werelddelen aangetroffen, behalve in Australië.

Het is niet precies duidelijk hoe de mijt in West-Europa terecht kwam. Mogelijk is een import van Apis cerana (met mijten) voor onderzoek uit Pakistan naar Duitsland hiervan de oorzaak. Een andere mogelijke route is de import van besmette volken uit Roemenië, Rusland of Griekenland naar Duitsland. Uiteindelijk werd Varroa in Nederland voor het eerst aangetroffen in 1983.

Maar als de Varroa mijt inderdaad verantwoordelijk is voor de bijensterfte, hoe zit het dan met de wilde bijensoorten in Nederland die een vergelijkbare sterfte als de Honingbij lieten zien en waar Varroa niet wordt aangetroffen. En nu dus ook met de zweefvlieg, waarvan dus ook geen Varroa-mijt plaag bekend is?

Henk Tennekes

Op de website van de College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) staat het volgende te lezen over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen:
“Overal ter wereld geldt de regel dat diegene die een stof op de markt wil brengen, ook de nodige kosten en inspanningen moet leveren om te bewijzen dat die stof geen onaanvaardbaar risico vormt voor menselijke gezondheid en leefmilieu. De Europese evaluatie is dus gebaseerd op een dossier ingediend door de producent en bevat studies die in opdracht voor de producent zijn uitgevoerd. Er gelden strenge eisen voor deze studies: ze dienen uitgevoerd te zijn volgens internationaal vastgelegde en of door de overheid erkende procedures (OECD/OESO test richtlijnen of andere) en door een onafhankelijke organisatie die voldoet aan de kwaliteitseisen van GLP (Good Laboratory Practice). De GLP status wordt per studie afgegeven door nationale overheden, voor Nederland is dat IGJ, deze valt onder verantwoordelijkheid van VWS. De overheid is volgens verplicht het laboratorium op regelmatige periode te inspecteren en studies diepgaand te auditeren.”

Het is een geruststellende tekst, waardoor wordt gegarandeerd dat er geen toestanden als in de jaren vijftig en zestig, met het bestrijdingsmiddel Dichloordifenyltrichloorethaan (DDT), meer kunnen voorkomen.

In 2009 raakte de onafhankelijke Nederlandse Toxicoloog en kankeronderzoeker Henk Tennekes echter gealarmeerd door de eigenschappen van een generatie van nieuwe bestrijdingsmiddelen; de zgn. Neonicotinoiden (Neonics).
Deze middelen werken in op het centrale zenuwstelsel van een insect, door de vitale nACH-receptors onomkeerbaar te blokkeren.
Maar deze onomkeerbare blokkade betekent ook dat een volgende dosis steeds weer nieuwe delen van het zenuwstelsel kan doen laten afsterven, waardoor de effecten van lage doses van dit soort van landbouwbestrijdingsmiddelen, pas over een langere termijn zichtbaar worden.
Maar hiermee omzeilt een Neonic ook alle testprotocollen van de Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD), die werken met eenduidige dosis-effect relaties.

Tennekens schreef vlak voor zijn overlijden in 2020:
“The fact that OECD toxicity test guidelines stipulate fixed times of exposure for both acute and chronic tests is a major hurdle, as chemical regulators only take into consideration toxicity data that conform with such tests. As a result of having insufficient toxicological data, environmental risk assessments are often unable to evaluate the real impacts that chemicals have on organisms…

The article reviews a paradigm shift in the science of toxicology. The dose : response characteristics of neonicotinoid insecticides turn out to be identical to those of genotoxic carcinogens, which are the most dangerous substances we know. Such poisons can have detrimental effects at any concentration level.

Current pesticide risk assessment procedures are flawed and have failed to protect the environment. Traditional approaches that consider toxic effects at fixed exposure times are unable to allow extrapolation from measured endpoints to effects that may occur at other times of exposure. Time-to-effect approaches, that provide information on the doses and exposure times needed to produce toxic effects on tested organisms, are required for prediction of toxic effects, for any combination of concentration and time in the environment.”

De laatste studie van Tennekes laat, aan de hand van een groot aantal laboratorium tests, zien, dat de effecten van zeer lage doses Neonics inderdaad pas over een langere termijn zichtbaar worden, zoals bijvoorbeeld bij de honingbij en termieten:.

Omdat de Neonics er voor zorgen dat alle delen van de plant giftig blijven, is dat dus een groot probleem voor stuifmeel etende organismen, zoals de bijensoorten, maar ook voor zweefvliegen.

Neonics

Neonics zijn veelgebruikte insecticiden (volgens het WUR ligt het marktaandeel nog steeds tussen de 25-40%). Maar volgens de kankerspecialist Henk Tennekes gaat het hier dus over genotoxische carcinogenen, volgens hem: “de gevaarlijkste stoffen die we kennen.”
Schattingen geven aan dat het hier over een groep van stoffen gaat die ongeveer 5000 maal zo gevaarlijk zijn als DDT, die zeer moeilijk zijn af te breken en die zich (via grondwater) gemakkelijk verspreiden in de omgeving.

Omdat de Neonics hun werk als insecticide geweldig doen, werden deze middelen (uiteraard) al snel een groot succes in de landbouw: niet alleen om uitbraken van plaaginsecten zoals bladluis en witte vlieg te bestrijden, maar nog vaker preventief als zaadcoating. Voor granen en koolzaad zijn onbehandelde zaden in veel westerse landen zelfs niet meer te krijgen. Meer dan 80 procent van die zaadcoating lekt weg. Wilde planten nemen het zo via de wortels weer op.
‘Dat betekent dat het hele landschap giftig wordt voor insecten,’ volgens Tennekes.

De profetie van Tennekes blijkt uit te komen; de Spaanse milieuwetenschapper Francisco Sanchez-Bayo bracht in 2019 samen met collega’s van de Universiteit van Queensland wereldwijde trends van insectensterfte in kaart. Daaruit blijkt: 40 procent van alle insecten op aarde kampt met grote sterfte. Een derde wordt inmiddels zelfs met uitsterven bedreigd.

Maar het zijn het niet alleen de insecten. Kees van Gestel, al jaren bezig met bodemonderzoek, maar sinds kort hoogleraar Ecotoxicologie van Bodemecosystemen aan de Vrije Universiteit, heeft gekeken naar de gevolgen voor springstaarten en regenwormen.
Springstaarten zijn kleine insecten die in de bodem leven. Van Gestel: “Niet zo heel gek dat insecticiden daarop van invloed zijn, insecten zijn immers het doelwit. Maar wat we totaal niet verwacht hadden is dat regenwormen bijna even gevoelig zijn als springstaarten. Bij de regenwormen zien we dat zowel de overleving als de voortplanting al bij kleine concentraties gif worden aangetast.”

Regenwormen zijn onmisbaar voor de vruchtbaarheid van de bodem. De hoogleraar noemt de situatie dan ook ‘dramatisch’. “Een bodem kan niet functioneren zonder regenwormen. De wormen hebben zo’n grote invloed op de bodemvruchtbaarheid, door zijn bijdrage aan de afbraak van het strooisel, het mengen van organisch materiaal.
De regenworm zorgt voor doorluchting en doorlaatbaarheid van de bodem, ook belangrijk voor de afvoer van water. Een bodem zonder regenworm, dat is geen bodem.”

Voorstelbaar is dat deze ontwikkeling voor sommige insecten ook zeer voordelig is geweest. De populatie Teken wordt bijvoorbeeld normaliter in toom gehouden door sluipwespen, maar als de Teek minder en de Sluipwesp meer gevoelig is voor de veel toegepaste insecticiden, dan is de uitkomst simpelweg: een toename van het aantal Teken.
Maar het is niet bij insecten en wormen gebleven. Een groot deel van de van de insecten afhankelijke gewervelde dieren verdwijnt. Een bodem zonder wormen is ook een bodem zonder Grutto’s en Mollen. De voor deze soort kenmerkende zandhopen zijn zeldzaam geworden in het boerenland.

De stille lente waarvoor Rachel Carson al naar aanleiding van de DDT problematiek waarschuwde, werd in de jaren negentig in landelijk Nederland werkelijkheid, omdat de Veldleeuwerik, voordien een van de meest algemene vogelsoorten (en zeker de meest muzikale) in het Nederlandse platteland, zonder waarschuwing vooraf, plotseling bleek te zijn verdwenen.

Sovon meldt in 2002: “De broedpopulatie wordt op 50-70.000 paren geschat [thans: 34-44.000 paren]. Dat is een decimering vergeleken met de 500.000-750.000 paren in 1977.”
Maar vergelijkbare verhalen zijn te vertellen van vrijwel alle andere insecteneters op het platteland.

Een studie uit 2013 in opdracht van de Amerikaanse vogelbescherming (American Bird Conservancy) maakt duidelijk dat naast het indirecte effect van de verdwijnende voedselbron, er ook een direct gevaar is voor het leven van de vogels als gevolg van de toepassing van Neonics:

“This report reviews the effects on avian species and concludes that neonicotinoids are lethal to birds as well as to the aquatic systems on which they depend. A single corn kernel coated with a neonicotinoid can kill a songbird. Even a tiny grain of wheat or canola treated with the oldest neonicotinoid, imidacloprid, can poison a bird. As little as 1/10th of a corn seed per day during egg-laying season is all that is needed to affect reproduction with any of the neonicotinoids registered to date.”

Een enkele maiskorrel met Neonic-coating is dus voldoende om een zangvogel te doden. Maar als dat zo is; hoe zit het dan met zoogdieren?
Hoewel sommige typen Neonics blijkbaar voldoende betrouwbaar zijn om te gebruiken als anti-vlooienmiddel, zouden zich ook hier problemen voor kunnen doen.

In een artikel van National Geographic (zie link) wordt aandacht gevraagd voor het werk van Jonathan Lundgren, die betrokken was bij een team van wetenschappers van de South Dakota State University, dat wilde uitzoeken of een neonicotinoïde met de naam imidacloprid – dat op maïs, soja, tarwe en katoen wordt gebruikt – ook grotere planteneters kon schaden:
“De wetenschappers voerden een uniek experiment uit op een kudde witstaartherten in gevangenschap: 21 volwassen wijfjes en de 63 veulens die deze wijfjes in de loop van het experiment baarden. Studente Elise Hughes Berheim en wildecoloog Jonathan Jenks vermengden het drinkwater van de dieren met uiteenlopende concentraties imidacloprid.
Toen ze de herten na twee jaar lieten inslapen, ontdekten de onderzoekers bij dieren met een hogere concentratie imidacloprid in hun milt kortere kaakbeenderen, een verlaagd lichaamsgewicht en onderontwikkelde organen, waaronder de genitaliën. Ruim een derde van de veulens overleed vroegtijdig, en bij al die veulens was de concentratie imidacloprid in hun milt hoger dan in die van de overlevende veulens. Zowel veulens als wijfjes met hogere concentraties waren tijdens hun leven minder actief geweest, wat ze in het wild kwetsbaarder voor roofdieren zou hebben gemaakt. (…)

Enkele witstaartherten hadden veel hogere doses imidacloprid toegediend gekregen dan de concentraties die tot dan toe in natuurlijke beken of wetlands waren aangetroffen. Maar het team onderzocht ook de milten van herten die in de loop van acht jaar door wildopzieners in North Dakota in de vrije natuur waren gevangen. Tot hun verrassing troffen ze in de milten van deze dieren concentraties imidacloprid aan die driemaal hoger waren dan de concentraties die bij de kudde in gevangenschap tot allerlei stoornissen hadden geleid. Daaruit maakte hij op dat deze wilde dieren waren vergiftigd via hun voedsel of drinkwater. (…)
Welke uitwerking deze met neonicotinoïden behandelde zaden precies op de groei, de ontwikkeling en de organen van gewervelde dieren hebben, is nog onduidelijk. Maar bewijzen van de schade die ze aanrichten, stapelen zich op.”

De claim dat de dieren met verhoogde gehalten neonics in het wild wel moesten zijn vergiftigd, is eigenlijk een bevestiging van de Tennekes-theorie. Wanneer de Neonics in het lichaam van dieren niet worden afgebroken, dan zullen bij oudere dieren inderdaad forse hoeveelheden neonics aangetroffen kunnen worden.

Dat Zwitserse onderzoekers in een artikel van januari 2022 kennis geven van het feit dat Neonics en hun afbaakproducten werden aangetroffen in de hersenen, bloed en urine van alle door hen onderzochte Zwitserse kinderen, geeft dan ook te denken…

De reactie

Volgens Tennekes is dit alles dus allemaal mogelijk is geworden dankzij een gebrek in het meetprotocol van het OECD. Het instituut dat ons tegen dit soort van ontwikkelingen zou moeten beschermen.

Het was natuurlijk te verwachten dat de betrokken partijen niet direct enthousiast zouden reageren op de bevindingen van Tennekes en zijn collega’s. Maar het gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel van grote producenten en toetsende organisaties (uiteraard bevreesd voor mega-schadeclaims) was werkelijk beneden alle peil.

In zijn artikel over het leven van Henk Tennekes schrijft Vincent Harmsen:
“Het Toxicology-artikel van Tennekes trekt de aandacht van chemiereus Bayer. Imidacloprid, waar Tennekes het over heeft, is één van de neonicotinoïde-stoffen die gepatenteerd is door Bayer, en genereert op dat moment een jaaromzet van 1 miljard euro. De stof is toegelaten in meer dan honderd landen.
‘De zorgen van de auteur zijn ongegrond,’ reageert Bayer op 2 november 2010 in het blad Toxicology. Volgens het bedrijf is de binding aan de receptoren wel degelijk ‘omkeerbaar’. ‘Daarom kan worden geconcludeerd dat de potentiële langetermijneffecten van imidacloprid voor honingbijen binnen de risicobeoordeling waarop de markttoelating wordt gebaseerd, goed zijn onderzocht’.

Tennekes heeft zich vergist, stelt Bayer. De gifstoffen binden zich niet ‘onomkeerbaar’ aan de zenuwreceptoren. De toezichthouders hebben de milieurisico’s goed in beeld.
Dat de schriftelijke reactie van Bayer ook samen viel met het wegvallen van alle belangrijke klanten van Tennekes onafhankelijke onderzoeksbureau, lijkt overigens niet helemaal toevallig.

De reactie van Bayer ziet er echter wel uit als een nieuwe versie van ‘hide the decline’.
In het artikel “Zur Biochemie von Imidacloprid” beschrijft Bayer zelf nog in 1991, het jaar van de wereldwijde introductie van dit nieuwe insecticide, de toxicologische eigenschappen als volgt: ‘Imidacloprid is effectief als insecticide omdat het bindt met receptoren in het zenuwstelsel van insecten.’ Bayer-toxicoloog J. Abbink stelt onomwonden: ‘Imidacloprid [..] werkt middels een vrijwel volledig onomkeerbare blokkade van deze receptoren.’

Het verbod op het gebruik van drie van de ‘zwaarste neonics’, werd door Bayer in een jarenlang slepende rechtszaak aangevochten (de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 6 mei 2021 bevestigde uiteindelijk het verbod in de EU op de toepassing van deze stoffen), terwijl ze inmiddels toch echt beter hadden moeten weten.

Of toch stikstof?

De toestand van de Nederlandse natuur is niet best, we weten het.
In het licht van het bovenstaande is duidelijk dat er voor mij een tweetal hoofdverdachten zijn aan te wijzen, die verantwoordelijk zijn voor de huidige toestand. Voor mij zijn dat de bestrijdingsmiddelen die ten onrechte de OECD – meetprotocollen passeren (dus niet per se, of zelfs alleen de Neonics) en het achterstallig en gebrekkig onderhoud van de Nederlandse halfnatuur (ik heb er vaker over geschreven, zie o.a. hier en hier).

De Nederlandse politiek heeft ook een hoofdverdachte voor de teloorgang van de natuur en dat is dus reactief stikstof.
Maar er is met geen mogelijkheid een mechanisme aan te wijzen waardoor stikstof verantwoordelijk zou kunnen zijn voor alle bovengenoemde effecten.
Het is dan ook onbegrijpelijk dat in een rapport over het afsterven van 80 % van de Zweefvlieg (op bijen na belangrijkste bestuiver van planten), de volgende conclusie wordt getrokken:

“The fact that we cannot pinpoint an obvious direct effect of local human interference in our forest study, can only lead to the conclusion that large-scale processes such as influx of nutrients and pesticides, acidification and/or climate change contribute to insect decline.”

Voorzichtigheid om niet met een juridische claim geconfronteerd te worden, door het noemen van man en paard, is in principe een goed idee. Maar in sommige gevallen is dit gewoonweg belachelijk en misleidend.

Misschien is (de angst voor) chemiereuzen als Bayer wel indirect verantwoordelijk voor de Nederlandse “stikstofcrisis”?


Geplaatst

in

door

Tags: