(vrij naar de kop NRC, 21 november 2019)
Ik heb er op de pagina ‘stikstof summary for policymakers’ al de nodige aandacht aan besteed (zie link); hoe is het mogelijk dat Nederland een absolute stikstof-stop hanteert en in de nieuwe stikstofwet gaat voor een halvering van de nog bestaande depositie (zie ook mijn eerdere bloggen: De plannen van het planbureau voor de leefomgeving en over ervaring en deskundigheid), dit terwijl men in de rest van de EU het ‘stikstofprobleem’ vrijwel negeert?
Met name de ongelijkheid met de buurlanden Duitsland en Vlaanderen is eigenlijk schrijnend te noemen. Maar ik kwam ‘het antwoord’ gelukkig tegen op de website https://www.europa-nu.nl/id/vl6fcgwkd3q9/nieuws/leren_van_de_europese_buren_het, waarin Raoul Beunen, Universitair Hoofddocent Omgevingsbeleid aan de Open Universiteit, uitlegt hoe het zit:
“Bij een internationale vergelijking van het natuurbeleid valt een aantal zaken meteen op. Nederland heeft qua oppervlakte relatief weinig beschermde natuur aangewezen en de kwaliteit van die gebieden, uitgedrukt in de zogenaamde staat van instandhouding, is over het algemeen matig tot zeer ongunstig. Daarmee staat Nederland onderaan in de Europese lijstjes. Eén van de oorzaken van die slechte kwaliteit is de veel te hoge stikstofdepositie. Die is in Nederland fors hoger dan in de meeste andere landen van de EU.
Toch is Nederland zeker niet het enige land met een stikstofproblemen. Op diverse plaatsen, waaronder Vlaanderen en delen van Duitsland, is een te hoge stikdepositie een serieus probleem. Het kan dus zinvol zijn om te kijken hoe men daar omgaat met de stikstofproblematiek, zou je zeggen.
België
Vlaanderen heeft net als Nederland een Programma Aanpak Stikstof. In het kader daarvan zijn alle veehouderijen beoordeeld. Afhankelijk van hun aandeel in de stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden is per bedrijf bepaald of het al dan niet met emissiereducerende maatregelen kan blijven bestaan. Bedrijven die lokaal voor grote problemen zorgen, moeten op termijn verdwijnen. Tegelijkertijd wordt met het programma ruimte gegeven voor nieuwe activiteiten. Net als in Nederland worden ook in Vlaanderen vraagtekens gezet bij de effectiviteit van de aanpak en bij het feit dat vooruitlopend op een verwachte afname van de stikstofdepositie alweer vergunningen worden verleend voor nieuwe activiteiten die leiden tot meer uitstoot. Ook in Vlaanderen lijkt het PAS vooralsnog niet heel effectief.
Duitsland
In Duitsland gaat de meeste aandacht uit naar de concentraties nitraat in het grondwater. Die concentraties zijn als gevolg van landbouwkundig gebruik op veel plaatsen hoger dan de toegestane norm. In 2018 heeft het Europees Hof van Justitie Duitsland veroordeeld omdat het te weinig heeft gedaan om de grondwaterkwaliteit te verbeteren. De hoge concentraties nitraat vormen een bedreiging voor de kwaliteit van het drinkwater, iets waar ook drinkwaterbedrijven in Nederland voor waarschuwden. Ten aanzien van stikstofdepositie op Natura 2000 hanteert Duitsland vooralsnog een drempelwaarde. Aangezien bij de toepassing van die drempelwaarde onvoldoende rekening wordt gehouden met specifieke omstandigheden en ook niet met cumulatieve effecten, lijkt die aanpak in strijd met de verplichtingen die volgen uit de Habitatrichtlijn. In de Nederland situatie is die strijdigheid meerdere malen bevestigd in uitspraken van de Raad van State.
Naar een effectieve aanpak?
Net als Nederland worstelen Vlaanderen en Duitsland met een stikstofdepositie die op veel plaatsen te hoog is. Ondanks de bekende negatieve effecten van nieuwe activiteiten wordt toch gezocht naar mogelijkheden om nieuwe vergunningen af te geven. Dat gebeurt deels op basis van een verwachte toekomstige verbeteringen en een groot geloof in nieuwe technieken. Met het advies van het Europees Hof van Justitie over de Nederlandse stikstofregels in het achterhoofd, is het twijfelachtig of zo’n aanpak juridisch houdbaar is.
Al met al heeft het dus niet zoveel zin om voor oplossingen naar andere landen te kijken. Ook daar hikt men aan tegen de enige aanpak die daadwerkelijk effectief is: een flinke reductie van de uitstoot van ammoniak en stikstofoxiden en herstel van natuur.”
Is dat zo?
Dat is een boel informatie tegelijkertijd. Ik wil de situatie in Vlaanderen even laten voor wat die is, omdat vooral Duitsland toch wordt gezien als de Europese kampioen ‘vergroening’. En hoe kan men daar voorbij gaan aan een zodanige milieubedreiging?
Hoe weet je dat men daar aanhikt tegen de enige aanpak die daadwerkelijk effectief is: “een flinke reductie van de uitstoot van ammoniak en stikstofoxiden en herstel van natuur”, als ammoniakreductie in de media nooit een thema is? Dit terwijl daar, meer nog dan bij ons, een leuk milieuschandaal erg goed is voor de kijkcijfers…
Beunen meent dat het niet zinvol is te kijken naar de situatie in Duitsland, met het advies van het Europees Hof van Justitie over de Nederlandse stikstofregels in het achterhoofd. Ik zou eigenlijk wel willen weten naar welk onderdeel van het bewuste Europese advies hij verwijst, omdat dat juist wel gedaan is het bewuste advies.
In de rechtoverwegingen 105- 110 van de conclusies van de Advocaat-Generaal Kokott van het Hof van Justitie van de Europese Unie, wordt juist expliciet verwezen naar de Duitse omgang met stikstofdeposities, als onderbouwing daarvoor dat de habitatrichtlijn niet in de weg staat aan een wettelijke regeling die ertoe strekt, projecten, die een grenswaarde niet overschrijden, van de vergunningplicht uit te zonderen. Voor de liefhebber herhaal ik ze hier even:
“105. Projecten die minder dan de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr of de grenswaarde van 0,05 tot 1 mol N/ha/jr aan de stikstofdepositie in beschermingszones bijdragen, worden door het PAS uitgezonderd van de vergunningplicht. Het is denkbaar dat deze waarden voldoende wetenschappelijk zijn gefundeerd om elke redelijke wetenschappelijke twijfel weg te nemen dat extra stikstofdepositie in deze omvang geen significante gevolgen kan hebben voor beschermingszones.
Daarvoor pleit op het eerste gezicht dat deze waarden slechts een fractie zijn van de „critical loads” van habitattypen die bijzonder gevoelig zijn voor stikstof: 0,017 % en 0,23 % van de belastbaarheidsgrens van 6 kg N/ha/jr voor oligotrofe stilstaande wateren in het laag- en heuvelland met vegetatie behorend tot de klasse Littorelletalia uniflorae (Natura 2000 code 3110) en 0,01 % en 0,2 % van de belastbaarheidsgrens van 7 kg N/ha/jr voor actieve hoogvenen (Natura 2000 code 7110). Voor de meeste andere habitattypen liggen de „critical loads” voor een deel aanmerkelijk hoger.(52)
Daarnaast voorziet artikel 2, lid 3, van het Nederlandse Besluit grenswaarden programmatische aanpak zelfs in een automatische verlaging van de grenswaarde van 0,05 à 1 mol N/ha/jr naar 0,05 mol N/ha/jr, wanneer voor betrokken stikstofgevoelige oppervlakten nog slechts 5 % van de depositieruimte beschikbaar is. Deze regeling voorkomt het risico van cumulatie van stikstofdepositie uit een groot aantal op zichzelf gezien onbeduidende bronnen, de zogenoemde „dood door 1000 sneden”.(53)
Het Duitse Bundesverwaltungsgericht is echter duidelijk minder streng bij het vaststellen van een de-minimisdrempel voor stikstofdepositie. Onder vakgeleerden zou er namelijk consensus over bestaan dat in het geval van een zeer hoge belasting van de betrokken habitats een extra belasting van niet meer dan 3 % van de „critical load” onmogelijk kan leiden tot significante veranderingen in de feitelijke staat of tot een significante beperking van het herstel van een gunstige staat.(54) Of deze vaststelling van de Duitse rechtspraak alles bij elkaar genomen verenigbaar is met artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn, hoeft hier niet te worden uitgemaakt. De uitspraak vormt echter eveneens een aanwijzing dat in elk geval de duidelijk lagere Nederlandse drempel- en grenswaarden wetenschappelijk gefundeerd kunnen zijn.
Los van deze aanwijzingen dient de bevoegde nationale rechter te beoordelen of voor de Nederlandse drempel- en grenswaarden inderdaad met voldoende zekerheid kan worden aangetoond dat de nadelige gevolgen niet significant zijn.
Bijgevolg dient op de eerste vraag in zaak C 294/17 te worden geantwoord dat artikel 6, leden 2 en 3, van de habitatrichtlijn niet in de weg staat aan een wettelijke regeling die ertoe strekt, projecten en andere handelingen die stikstofdepositie veroorzaken die een drempel- of grenswaarde niet overschrijdt, van de vergunningplicht uit te zonderen en zonder individuele vergunning toe te staan, wanneer op grond van objectieve gegevens vanuit wetenschappelijk oogpunt geen redelijke twijfel bestaat dat deze stikstofdepositie geen significante gevolgen zal hebben voor de betrokken beschermingszone.”
Geef een reactie