Wellicht is het goed om eerst even kort kennis te maken met deze tot dusverre op deze website -volledig ten onrechte zoals nu blijkt – nauwelijks besproken luchtlaag.
De stratosfeer is de laag in de dampkring die zich bevindt tussen de troposfeer en de mesosfeer. De lagen worden gescheiden door respectievelijk de tropopauze en de stratopauze. Wikipedia vermeldt hierover:
“Bij de evenaar begint de stratosfeer op ongeveer 17 kilometer boven het aardoppervlak (zeeniveau) en bij de polen op ongeveer 10 kilometer. Op een hoogte van 50 kilometer gaat de stratosfeer over in de mesosfeer.
Het begin van deze laag wordt – in tegenstelling tot de onderliggende troposfeer – gekenmerkt door een vrijwel constante temperatuur bij toenemende hoogte, de isotherme laag. Daarboven stijgt de temperatuur.

Waar de temperatuur verder de hoogte in weer afneemt, gaat de stratosfeer over in de mesosfeer. Het is ongeveer -50 °C op het laagste punt van de stratosfeer en tussen de 0 en 30 °C op het hoogste punt.
Door dit “verticale temperatuurverloop” is de stratosfeer stabiel en is er vrijwel geen convectie en turbulentie. Wolken vormen zich daardoor vrijwel niet, maar in zeer koude poolwinters kunnen zich parelmoerwolken vormen. Deze zijn van belang bij de afbraak van ozon. In de stratosfeer bevindt zich namelijk een hoge concentratie ozon. Dit gebied wordt dan ook “de ozonlaag” genoemd.
De toename van de temperatuur in de stratosfeer is een gevolg van de absorptie van ultraviolet licht van de zon door deze ozonlaag. De hoeveelheid uv-straling die doordringt, wordt kleiner naarmate de afstand tot de aarde afneemt.

Er is een aanzienlijk verschil in samenstelling tussen de troposfeer en de stratosfeer. Zo bevat de stratosfeer dus meer ozon en minder waterdamp en koolstofdioxide dan de troposfeer. Het gebrek aan verticale luchtbewegingen maakt het dat eenmaal aanwezige verontreiniging lang in de stratosfeer kan blijven.”
Klimaatverandering
Volgens Al Gore zelf, in zijn hoorzitting voor de Amerikaanse senaat (21 maart 2007), is het gedrag van de stratosfeer gedurende de laatste decennia, een belangrijk bewijs voor de kooldioxide theorie voor de opwarming van de Aarde. Gevraagd werd naar zijn mening over de zonnevlekken-theorie, die volgens een aantal deskundigen verantwoordelijk zou zijn voor de recente klimaat-opwarming, stelt hij:
“De internationale wetenschappelijke gemeenschap en de Amerikaanse wetenschappelijke gemeenschap, onze Nationale Academie van Wetenschappen en de internationale groep die nu in 15 jaar tijd vier unanieme rapporten heeft opgesteld, stellen dat de conclusie dat mensen de belangrijkste oorzaak zijn, ondubbelzinnig is.
Ik ben het respectvol niet eens met het idee dat zonnevlekken dit probleem veroorzaken.
Een van de kenmerken van het probleem is een zeer interessant verschijnsel. Naarmate de atmosfeer [troposfeer?, EJ] opwarmt, koelt de stratosfeer af. Daar is een reden voor. Als het door zonnevlekken zou worden veroorzaakt, zouden zowel de troposfeer, de lagere atmosfeer als de stratosfeer opwarmen. Als het door CO2 zou worden veroorzaakt, wat volgens de wetenschappers ook het geval is, vooraf voorspeld, betekent dit dat het in het gebied waar we leven zal opwarmen, maar dat het boven dit gebied waar de broeikasgassen zich ophopen, zal afkoelen. En inderdaad, het gaat precies zo.
Bovendien is er in de afgelopen 30 jaar geen merkbare toename geweest, zeggen wetenschappers, in de zonnestraling, en toch zijn de 10 warmste jaren ooit gemeten sinds 1990; 20 van de 21 warmste waren in de afgelopen 25 jaar. Ik zei al eerder dat de warmste in 2005 was.
Dus de zogenaamde zonnevlekkentheorie is, volgens de wetenschappers, definitief verworpen. Dat komt niet van mij. Dat komt van de wetenschappelijke gemeenschap.”
Hoe dan?
De website van Koninklijk Belgisch Instituut voor Ruimte-Aeronomie legt uit hoe kooldioxide verantwoordelijk is voor deze afkoeling van de stratosfeer:
“Koolstofdioxidemoleculen zijn zeer efficiënt in het absorberen en weer uitstralen van warmte in de vorm van infrarode straling. In de lagere atmosfeer zitten de luchtmoleculen dicht opeengepakt, zoals mensen op een zomerfestival, en dus wordt de warmte die één molecule opnieuw uitzendt onmiddellijk geabsorbeerd in hetzelfde atmosferische gebied. Dit is het broeikaseffect, een algemene opwarming van de troposfeer.
De middelste atmosfeer is veel minder dicht (de midden- en bovenatmosfeer bevatten samen slechts 15% van de totale massa). Hier wordt de infrarode straling die door CO2-moleculen opnieuw wordt uitgezonden veel minder geabsorbeerd en ontsnapt er meer straling naar buiten, de ruimte in. Dit leidt tot een algemeen verlies van warmte en dus tot een afkoelingseffect.”

Maar ja, waarom gebeurt ditzelfde proces dan niet in de troposfeer; daar is bovenin ook veel minder kooldioxide dan onderin de troposfeer, het zou dan dus hier, door het broeikas-effect, ook moeten afkoelen, wat dus niet gebeurt. Bovendien bleek dat straling die geabsorbeerd wordt door kooldioxide nauwelijks betrokken te zijn bij atmosferische opwarming (zie link en link en link). Dus, hoe zit het dan echt?
Montreal
Zoals hierboven al opgemerkt is de toename van de temperatuur in de stratosfeer een gevolg van de absorptie van ultraviolet licht van de zon. Wanneer de stratosfeer afkoelt, dan is het dus eerder waarschijnlijk dat er iets met dit opwarmingsmechanisme aan de hand is. En dat klopt wel.
In 1974 werd ontdekt dat chloorfluorkoolstoffen (CFK’s) de ozonlaag aantasten, wat werd bevestigd door de waarneming van een ‘gat’ in deze laag in 1985. Dit leidde tot de snelle goedkeuring van het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag. Dit kaderverdrag creëerde een consensus over de noodzaak om de gevolgen van menselijke activiteiten voor de ozonlaag te bestuderen en maatregelen te nemen om deze te beschermen.
Het Protocol van Montreal, aangenomen in 1987 en in werking getreden in 1989, is het eerste internationale milieuverdrag dat door 198 landen is ondertekend. Het Protocol van Montreal heeft als doel om de ozonlaag te beschermen door het verbruik en de productie van de meeste chemische stoffen die deze aantasten, met name chloorfluorkoolstoffen (CFK’s), geleidelijk uit te bannen (phasing out). Het protocol heeft zijn doelstellingen bereikt en blijft een cruciale rol spelen bij het behoud van de ozonlaag.
Ondanks het succes van Montreal: “CFK’s worden nauwelijks nog gebruikt en de hoeveelheid in de atmosfeer is sinds 2000 langzaam maar gestaag aan het dalen. Heel voorzichtig worden de eerste tekenen van beginnend herstel zichtbaar, met name in het voorjaar boven de Zuidpool.”, bleven er toch zorgen.
Deze werden voor het eerst duidelijk verwoord door William T. Ball, de veel te vroeg overleden ozon-onderzoeker, onder meer verbonden aan de TU Delft en het KNMI in De Bilt.
In zijn studie uit 2020, waarvoor hij onder meer de “Dobson Award for Young Scientists” van de International Ozone Commission kreeg, vertelt hij een ander verhaal.
Hoewel hij bevestigt dat de ozon afbraak boven de Zuidpool als ook de ozon-concentratie boven de 32 kilometer weer toeneemt, als gevolg van het Montreal akkoord, stelt hij, op basis van metingen, ook dat de ozon afbraak in de lagere stratosfeer in de zone tussen de 60o zuiderbreedte en -60o Noorderbreedte blijft toenemen, ondanks klimaatmodellen die precies het tegenover gestelde voorspellen.

In dit onderzoek legt hij verder een verband tussen de ozon afbraak en hoeveelheid waterdamp in de stratofeer (stratospheric water vapour (SWV)):
“Naast ozon worden stratosferische temperaturen beïnvloed door stralingseffecten van, en chemische veranderingen in, CO2, N2O en CH4 (Revell et al., 2012; Portmann et al., 2012; Nowack et al., 2015) en stratosferische waterdamp (SWV) (Forster en Shine, 1999; Dessler et al., 2013).
Hoewel afkoeling door CO2 belangrijk is in de bovenste stratosfeer, heeft het nabij de tropopauze een geringe relatieve bijdrage (Shine et al., 2003; Brasseur en Solomon, 2005; Maycock et al., 2011). SWV levert de op één na belangrijkste bijdrage aan temperatuurveranderingen in de lagere stratosfeer en heeft het tegenovergestelde effect op de temperatuur van ozon in de lagere stratosfeer, namelijk afkoeling als SWV toeneemt (Shine et al., 2003; Brasseur en Solomon, 2005; Maycock et al., 2011).

De bevindingen van Ball werden onlangs bevestigd door een studie van Qing-Bin Lu uit 2022. Hij stelt:
“een groot en het hele jaar door bestaand ozon gat in de lagere stratosfeer boven de tropen (30°N–30°S) bestaat sinds de jaren ’80, waarbij een ozon-gat wordt gedefinieerd als een gebied met ozon-verlies groter dan 25% vergeleken met de ongestoorde atmosfeer. De diepte van dit tropische O3-gat is vergelijkbaar met die van het bekende lente-ozon gat in Antarctica, terwijl het oppervlak ongeveer zeven keer zo groot is als dat van het laatste.
Net als bij het Antarctische ozon-gat, is ongeveer 80% van de normale ozon-waarde uitgeput in het midden van het tropische ozon-gat. De resultaten wijzen sterk op dat zowel de Antarctische als de tropische ozon-gaten moeten voortkomen uit een identiek fysisch mechanisme, waarvoor het door kosmische straling aangedreven elektronenreactiemodel goede overeenstemming toont met waarnemingen.
Het hele jaar aanwezige grote tropische ozon-gat zou een grote mondiale bezorgdheid moeten veroorzaken, omdat het kan leiden tot verhogingen van de ultraviolette straling op het grondniveau en invloed heeft op 50% van het aardoppervlak, dat de thuisbasis is van ongeveer 50% van de wereldbevolking.”
Hij concludeert onder meer:
“Substantiële datasets van de troposfeer-stratosfeer ozon climatologie sinds de jaren ’60, de latitude-altitude CFC-verdeling, tijdreeksen van totale ozon, Ozonesonde- en Umkehr-datasets, en de klimatologie van de temperatuur in de lagere stratosfeer, gebaseerd op meerdere metingen ter plaatse of met satellieten, heeft sterk bewijs geleverd voor het bestaan van een het gehele jaar aanwezige-ozongat boven de tropen.
In het centrum van het gat is tot ongeveer 80% van de ozonconcentraties verdwenen in verhouding tot de waarschijnlijk normale waarden in de jaren 60. De gemiddelde diepte van het jaarlijkse tropische ozongat is vergelijkbaar met die van het lente-ozongat op Antarctica, terwijl de grootte van het tropische gat ongeveer zeven keer zo groot is als dat van het Antarctische gat. De jaarlijkse gemiddelde ozonuitputting in de lagere stratosfeer boven de tropen is opvallend groot, namelijk 77% versus 47% boven Antarctica en ongeveer 10% boven de Arctic in de jaren 90, toen de poolgaten op hun piek waren.”
Maar hoe kan dat en waarom horen we hier zo weinig van?
Voor Wiliam Ball (overleden 29 april 2022) kwam de uitbarsting van de Hunga Tonga vulkaan van januari 2022 (zie link en link) jammer genoeg net te laat. Hij had kunnen zien dat zijn vermoeden een flinke bevestiging kreeg.
De vulkaanuitbarsting
Dat waterdamp geen goede invloed heeft op ozon- concentraties wordt zelfs bevestigd zoor NASA:
“Waterdamp breekt af in de stratosfeer, waarbij reactieve waterstofoxidemoleculen vrijkomen die ozon vernietigen. Deze moleculen reageren ook met chloorhoudende gassen en zetten deze om in vormen die ozon vernietigen. Een nattere stratosfeer zal dus minder ozon bevatten.”
Dat dit in bij de Hunga Tonga vulkaanuitbarstig inderdaad het geval bleek te zijn, heb ik in de hierboven aangehaalde blogs al eerder besproken. En aangezien ozon (en dus niet kooldioxide) verantwoordelijk is voor de temperatuur van de stratosfeer, zorgt dit voor een forse afkoeling van deze luchtlaag (zie bovenstaande links), overigens fraai geïllustreerd door de onderstaande figuur.

Maar een koude stratosfeer is gelinkt aan een hogere temperatuur van de troposfeer. En dat lijkt ook te kloppen.

New Scientist stelt:
“In 2023 en 2024 werden temperatuurrecords gebroken. In beide jaren lagen de gemiddelde temperaturen ongeveer 1,5 graden Celsius boven het pre-industriële niveau. Klimaatverandering en een El Niño-weerpatroon zijn hier deels schuldig aan, maar geen van beide factoren kon de buitengewone hitte volledig verklaren.
Onderzoekers denken nu dat het antwoord ligt in een scherpe afname van de laaghangende bewolking in 2023. Deze verandering vermindert de zogeheten albedo van de aarde – het vermogen van de planeet om zonnestraling terug te kaatsen in de ruimte – waardoor de temperaturen stijgen.”
Nee, het kwartje is niet gevallen. Maar de optelsom is eigenlijk vrij gemakkelijk te maken. Minder ozon zorgt voor minder opname van de UV-straling in de stratosfeer (en dus afkoeling), die dan dus doordringt in de troposfeer, waar het kan zorgen voor een afbraak van de wolkenbedekking.
Maar als dat zo is, zou het dan ook kunnen zijn dat de afkoeling van de stratosfeer, die samenhangt met een vermindering van de ozon-concentrataties, verantwoordelijk kan zijn voor alsmaar toenemende hitte (klimaatverandering) van de troposfeer? Een totale omkering van het broeikas-effect, maar eigenlijk zijn daar,vanuit heel andere vakdisciplines dan klimatologie, best veel aanwijzingen voor.
1) plantengroei
De website Stad en groen presenteert zichzelf als het onafhankelijke platform voor groene vakmensen. Op haar site is onder andere te lezen:
“Naast mens en dier hebben ook planten last van verbranding bij te hoge concentraties zonlicht. Planten beschermen zichzelf door processen zoals fotosynthese te stoppen en energie uit het blad en de vrucht terug te trekken. Hierdoor treedt er in een vroeg stadium al schade op. Doordat er bijvoorbeeld geen nieuw blad meer wordt aangemaakt, komt er geen herstel. Schade aan de celwanden kan door de plant niet worden hersteld. (…)
Bij langdurige blootstelling kan het gebeuren dat het chlorofylgehalte in een plant afneemt. Verbleking van de bladeren en bruine stippen op de bladeren zijn de zichtbare gevolgen hiervan. Wanneer het chlorofylgehalte in een plant afneemt, wordt de fotosynthese geremd, met productieverlies als gevolg.
Enkele planten die zeer gevoelig zijn voor uv-straling:
Bloemen: petunia, anjer, chrysant
Bomen en struiken: populier, den, eik, druif, appel
In tegenstelling tot troposferisch ozon, waarvan we de concentratie het liefste zo laag mogelijk houden, is de aanwezigheid van stratosferisch ozon zeer belangrijk voor alle dieren en planten op aarde. Door de ozonlaag wordt het grootste deel van de schadelijke uv-straling geabsorbeerd. De ozonlaag vormt een beschermend schild rondom onze aarde. Doordat de ozonlaag steeds dunner wordt, bereikt steeds meer schadelijke uv-straling de aarde.”
In eerdere blogs heb ik mezelf gepresenteerd als vogelliefhebber. In die hoedanigheid stroop ik mijn omgeving al jaren af naar eetbare onkruiden voor mijn volière, waar ik kanaries, zebravinken en andere tropische vogels houd. Absolute favoriet is hierbij het vogelmuur (Stellaria media L.), in het Engels niet voor niets Common chickweed genoemd. De laatste jaren veelal tevergeefs. Het ooit als plaag groeiende onkruid is nauwelijks nog te vinden.
Tot voor kort gaf ik hiervan het gebruik van bestrijdingsmiddelen de schuld, ondanks het feit dat ik juist niet ga plukken waar het gebruik van die middelen verwacht kon worden. Maar vogelmuur is dus een lid van de (gevoelige) anjerfamilie en op deze Engelse website vindt ik deze tekst:
“Common chickweed seedlings with 2-6 leaves are relatively susceptible to flame weeding and the seeds are killed by soil solarization. Seedlings are very sensitive to UV-B radiation.”
Wordt het eens zo algemene onkruid verdreven door een toegenomen UV- blootstelling?

2) Insecten
In eerdere blogs heb ik al geschreven over de wereldwijd optredende insectensterfte en daar de toen voor mij logische conclusie aan verbonden:
“Het is overduidelijk dat er wereldwijd een afname van insecten en de daar van afhankelijke ‘hogere’ diersoorten plaats vindt. Dat dit samen moet hangen met het gegeven dat er op ongeveer 40% van het wereldwijde landoppervlakte een ‘vuile oorlog’ plaatsvindt tegen de aanwezigheid van insecten (nl. daar waar landbouw wordt bedreven) lijkt mij dan ook meer dan logisch.”(zie link).
Ik moet daar op terugkomen en dan met name door de voor mij in dat licht volledig onbegrijpelijke studie van Stockman, dit jaar, in de Molas Pass “ Long-termdecline in montane insects under warming summers” (zie link).
In een afgelegen subalpine-weiland op de San Juan Mountains in het westen van Colorado (de Molas Pass ligt op 3200 meter hoogte) vond de onderzoeker dat in 15 seizoenen tussen 2004 en 2024 een afname van 6,6% per jaar(!) van de insecten populatie. Een afname van 72,4% over deze 20 jaar. En eigenlijk is het uitgesloten dat de mens op de een of andere manier daar invloed heeft gehad. Stockman meldt:
“Ik heb de hoeveelheid vliegende insecten over een periode van 20 jaar gekwantificeerd op een afgelegen, subalpiene weide in de Rocky Mountains van Colorado, in de VS. De locatie heeft gedurende deze periode vrijwel geen verandering in land- of watergebruik ondergaan en beschikt al 38 jaar over een weerstation, waardoor het weer op lange termijn nauwkeurig kan worden beoordeeld op de locatie waar de insecten werden bemonsterd. (…)
De weide wordt geflankeerd door hellingen met volwassen Engelmannsparren (Picea engelmannii), op bergtoppen die tot wel 4000 meter hoog zijn. Grenzend aan het grootste wildernisgebied van Colorado, is dit een zeer afgelegen locatie. De enige menselijke invloeden die binnen enkele kilometers zijn gelegen, betreffen een tweebaansweg, verhard en twee semi-primitieve campings, die geen van beide significant zijn veranderd in de 20 jaar dat er monsters zijn genomen.
Het dichtstbijzijnde dorp, met ongeveer 600 permanente inwoners, ligt 7 km verderop en 400 meter lager. Er is bijna geen verandering in menselijke beïnvloeding, geen duidelijke verandering in het wegverkeer en er zijn geen calamiteiten geweest, zoals bosbranden, (…)
Kortom, het is duidelijk dat het gebied tijdens de bemonsteringsperiode geen enkele vorm van milieuverandering heeft ondergaan, anders dan die welke verband houden met atmosferische veranderingen (bijv. stijgende koolstof- en stikstofgehaltes, klimaatverandering) en ecologische successie.”
Stockman concludeert:
Van de plausibele factoren die ik heb beoordeeld, die allemaal weersgerelateerd waren, ondersteunde een informatietheoretische benadering de rol van de voorgaande zomertemperatuur het beste. Die rol speelde zich af met een vertraging, in die zin dat hogere zomertemperaturen in het afgelopen jaar geassocieerd werden met een verminderde insectenpopulatie in het daaropvolgende jaar. Afgezien van de vertraging komt deze bevinding overeen met een andere onderzoeken waarin de stijgende temperatuurminima worden gezien als een oorzaak van de afname van bergvlinders (Halsch et al., 2021).”
Klimaatverandering, d.w.z temperatuurverandering als oorzaak voor deze afname? Warmte is op zichzelf juist heel voordelig voor de ontwikkeling van inscten. (zie link)
Maar dit onderzoek gaat dus volledig voorbij aan de mogelijkheid dat de toegenomen UV-straling, die samenhangt met de warmere zomers, een uit andere studies gebleken, negatief effect heeft op (jongere stadia van) een insecten populatie. Dit zeker gelet op de hoogte van de onderzoekslocatie (per 1000 meter hoogtestijging neemt de UV straling toe met 10-12%).
Bijvoorbeeld in een onderzoek van Hori et al (2014) kan worden gevonden:
“De toxische effecten van ultraviolet (UV) licht, met name kortgolvig (d.w.z. UVB en UVC) licht, op organismen zijn goed bekend. De effecten van bestraling met zichtbaar licht blijven echter onduidelijk, hoewel bekend is dat kortere golflengten dodelijker zijn. Bestraling met zichtbaar licht wordt niet verondersteld mortaliteit te veroorzaken bij complexe dieren, waaronder insecten. Hier hebben we echter ontdekt dat bestraling met kortgolvig zichtbaar (blauw) licht eieren, larven, poppen en volwassenen van Drosophila melanogaster heeft gedood. Blauw licht was ook dodelijk voor muggen en meelkevers, maar de effectieve golflengte waarop mortaliteit optrad verschilde tussen de insectensoorten. Onze bevindingen suggereren dat sterk toxische golflengten van zichtbaar licht soort-specifiek zijn in insecten en dat kortere golflengten niet altijd dodelijker zijn. Voor sommige dieren is blauw licht schadelijker dan UV licht.“
Of ook Holford et al (2023):
“Directe blootstelling aan UV-A, UV-B en UV-C vertraagt de ontwikkeling en vermindert de overleving en het zoekvermogen naar gastheren van ongewervelden; onvolwassen stadia zijn gevoeliger dan de volwassenen.”
Dat een UV-rijke zomer, ook zonder menselijke invloed, grote gevolgen kan hebben voor een insectenpopulatie in het jaar dat daarop volgt, wordt dus volledig bevestigd door het onderzoek van Stockman.
En overeenkomstig mijn eigen beginsel dat het verklarend vermogen van een theorie bepalend moet zijn voor de acceptatie van deze theorie, denk ik dat de UV-theorie een veel betere verklaring biedt voor de afname van insecten dat mijn eerdere in dit kader ontwikkelde gewasbeschermingsmiddelen -theorie. (zie o.a. link en link)

3) gezondheid
Het RIVM stelt:
“UV-straling beschadigt de huid. Voor het grootste deel herstelt de huid vanzelf. Maar dat gebeurt niet altijd. Hoe vaker en hoe ernstiger de huid verbrand, hoe meer de huid onherstelbaar beschadigd raakt. Op de lange termijn kunnen deze beschadigingen leiden tot huidkanker(externe link). Sinds het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL(Integraal kankercentrum Nederland)) in 1990 is gestart met het bijhouden van patiënten met kanker in de Nederlandse Kankerregistratie (NKR(Nederlandse Kanker Registratie)) zien we dat het aantal mensen dat huidkanker krijgt sterk stijgt. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat mensen ouder worden en, hoewel je ook op jonge leeftijd huidkanker kunt krijgen, huidkanker is een ouderdomsziekte. Hoe de rest van de huidkanker-toename precies komt is nog niet duidelijk. Het is vermoedelijk een combinatie van een veranderend (blootstellings-)gedrag en een veranderende gevoeligheid van de huid.”
Vrijwel alle kankervormen hebben te maken met ouderdom. Huidkanker is echter een geval apart, zoals uit de onderstaande grafiek blijkt:

En dit is dus zonder BCC. Maar de website stelt verder:
“De meeste diagnoses huidkanker zijn basaalcelcarcinoom (BCC), dat bijna nooit uitzaait. Het betreft hier ruim 51.000 nieuwe diagnoses per jaar.”
Nederland staat op de zesde plaats bij de landen waar het meeste huidkanker voorkomt. De top-10 wordt hier gevormd door: 1. Nieuw-Zeeland, 2. Australië; 3) Zwitserland; 4) Zweden; 5) Noorwegen; 6) Nederland; 7) Denemarken; 8) Slovenië; 9) Verenigde Staten; 10) Groot-Brittannië. Verklaring hiervoor?
Allereerst is er de conclusie dat een blanke huid gevoeliger is voor UV-straling. En dan zien we dat de nummers 1 en 2 dicht bij het ‘ozon-gat’ bij de Zuid-pool liggen en daarnaast een duidelijke buiten-cultuur hebben met veel blootstelling aan de zon.
Zwitserland ligt gemiddeld gezien erg hoog, waardoor er veel meer UV-straling is te verwachten.
Voor Zweden en Noorwegen geldt dat de nabijheid van het ozon-gat bij de Noordpool erg dichtbij ligt. Nederland en Denemarken hebben een opvallend hoge plaats, hierop zal in het onderstaande nog worden ingegaan. Voor Slovenie geldt natuurlijk hetzelfde als voor Zwitserland.
Het gebied van deVerenigde Staten is echter te groot om hier een duidelijke oorzaak aan te wijzen, terwijl voor Groot-Brittannië de oorzaak die gold voor Noorwegen en Zweden aanwezig is.
Stratospheric water vapour
Kan de broeikas-theorie worden omgekeerd? Zou de kooldioxide-theorie, waarbij de opwarming van de troposfeer de oorzaak is van de afkoeling van de stratosfeer, kunnen worden vervangen door een UV-theorie, waarbij de afkoeling van de stratosfeer verantwoordelijk is voor de opwarming van de troposfeer? Maar hoe dan? Waardoor neemt het gehalte Ozon nog steeds af in de lagere stratosfeer boven de tropen?
In het bovenstaande heb ik al aangegeven dat ozon-afbraak samenhangt met waterdamp in de stratosfeer. Het lijkt dan zaak om te zien hoe die waterdamp überhaupt in de stratosfeer kan komen.
In een onlangs verschenen studie van P. Sheese et al. (mei 2025) “Quantifying the sources of increasing stratospheric water vapour concentrations” wordt, zoals de titel al zegt, juist ingegaan op deze kwestie.
Volgens de onderzoekers kan aan de hand van satellietmetingen van meerdere instrumenten worden geconstateerd dat de concentratie waterdamp (H₂O) in de meeste delen van de stratosfeer sinds het begin van de jaren 2000 statistisch significant met 1-5% per decennium is toegenomen.
De onderzoekers onderscheiden vervolgens drie belangrijke bronnen die ervoor kunnen zorgen dat waterdamp in de stratosfeer belandt:
1) temperatuurvariaties in de tropische tropopauze;
2) veranderingen in de Brewer-Dobson-circulatie, en
3) veranderingen in methaan (CH4)-concentraties en oxidatie op alle breedtegraden.
Nu is zijn de oorzaken die onder 1) en 2) worden genoemd niet te onderscheiden van effecten, wanneer de bovenstaande UV-theorie blijkt te kloppen (wat is de oorzaak van de twee samenhangende gebeurtenissen?), maar hoe zit het dan met de derde oorzaak; veranderingen in methaan-concentraties?
De onderzoekers stellen:
“Een belangrijke bron van stratosferisch H2O is de oxidatie van methaan (CH4) via reacties met OH, O(1D) en Cl. Zoals gedetailleerd in Brasseur en Solomon (2005), kan de oxidatie van CH4 via OH direct H2O produceren, maar alle drie de reacties hebben bijproducten die leiden tot de productie van een formaldehyde-molecuul (CH2O), dat vervolgens snel wordt vernietigd via meerdere reacties die ook weer H2O-moleculen kunnen produceren. In de stratosfeer produceert een geoxideerd CH4-molecuul dus gemiddeld ongeveer twee H2O-moleculen.”
Er zijn verschillende verklaringen waarom methaan in de atmosfeer voorkomt. Eerst en vooral is er de natuurlijke emissie. Maar sinds het begin van de Industriële Revolutie (begin 19e eeuw) is de uitstoot van methaan meer dan verdubbeld. Deze verdubbeling is te volledig te wijten aan menselijke activiteiten.
De ontwikkelingen rondom methaan worden zorgvuldig bestudeerd door het IPCC, aangezien ook wordt aangenomen dat methaan moet worden gezien als broeikasgas. Het voordeel hiervan is dat deze informatie veelvuldig wordt gedeeld en verspreid. Het KNMI schreef er vorig jaar nog een artikel over, met de onderstaande afbeeldingen:

“Afbeelding 1 toont het verloop van de hoeveelheid methaan in de atmosfeer over de afgelopen 40 jaar. De versnelde toename van methaan in de atmosfeer vanaf 2006 wordt veroorzaakt door een steeds sterkere stijging van de uitstoot. De drie grootste veroorzakers van deze versnelling zijn:
1. De toename van grootschalige veeteelt. In veel landen, o.a. in Zuid-Amerika en Afrika, neemt het aantal koeien dat wordt gehouden voor de consumptie van rundvlees en zuivelproducten ongeremd toe (afbeelding 2). Wereldwijd waren er in 2022 naar schatting minstens 1,5 miljard runderen en dit aantal neemt de laatste jaren met 1% per jaar toe. Runderen stoten methaan uit als onderdeel van hun voedselvertering (in Nederland wordt ongeveer 70% van de methaanemissies veroorzaakt door de veehouderij).
2. De productie van fossiele brandstoffen. Nog altijd nemen deze activiteiten waarbij methaan in de atmosfeer terecht komt in omvang toe. Aardgas en kolengas bestaan uit methaan, en bij de oliewinning wordt het vrijkomende methaan veelal niet afgevangen, maar komt in de atmosfeer terecht.
3. Grote bergen afval. Het afval in deze bergen in de open lucht gaat al snel broeien, waarna er door bacteriën veel methaan uit zo’n afvalberg vrij komt.
Rijstbouw is ook een belangrijke bron van methaan. Een recente schatting is dat de methaanuitstoot over de laatste 30 jaar ongeveer constant is gebleven. Hoewel onder andere in Afrika meer rijst wordt verbouwd, zijn de productiemethoden efficiënter geworden, waardoor de methaanuitstoot per kilogram geproduceerde rijst is verminderd.”
Maar bieden de bovenstaande overwegingen dan ook een verklaring voor het optreden van huidkanker in Nederland en Denemarken? Het lijkt me wel.
Wanneer methaan inderdaad voor een forse ozon-afbraak zorgt en dit voor een belangrijk deel wordt veroorzaakt door de veehouderij, kan de hoge veedichtheid van Nederland en Denemarken dus een oorzaak zijn, die indirect zorgt voor de zeer hoge gevallen van huidkanker in deze landen.
Kortom, er zijn diverse redenen om aan te dringen op een zeer snelle aanpak van de methaan-emissies wereldwijd, te beginnen in Nederland. Uiteraard lijkt de veehouderij dan weer de pineut, maar er zijn voldoende technologieën op de markt die vrij simpel toegepast kunnen worden om dit doel te bereiken, wanneer hiervoor een politieke wil bestaat.
Ik zou zeggen dat dit een bijzonder voordelige ruil is wanneer hiervoor bijvoorbeeld de onzinnige klimaat- en stikstofmaatregelen worden ingetrokken of aangepast en gewasbeschermingsmiddelen veel minder onder de loep hoeven komen te liggen.