De website van de Universiteit Leiden staat stil bij een radio interview met “de stikstofhoogleraar van Nederland”, Jan Willem Erisman. Hij is blijkbaar in afwachting van het langetermijnbeleid voor stikstof van de Nederlandse overheid: “Die plannen zijn er wel, en er is 25 miljard voor gereserveerd, maar de uitvoering ervan kost gewoon tijd’, aldus Erisman. ‘Tot die tijd moeten we allerlei geitenpaadjes bewandelen of lopen we langs de rand van de afgrond, om te zorgen dat we toch die vergunningen kunnen afgeven. Het langetermijnbeleid moet ervoor zorgen dat we een grotere afstand tot de afgrond kunnen nemen.’
Het interview is gegeven naar aanleiding van beroering in stikstofvrezend Nederland, door (opnieuw) een uitspraak de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2020:2318 van 30 september 2020) waarin een bestemmingsplan wat mogelijk werd gemaakt op basis van “extern salderen” werd vernietigd en waarvan de consequenties blijkbaar nu pas zijn doorgedrongen.
Op dit moment is het in grote lijnen alleen mogelijk om een project te starten waarbij reactief stikstof vrijkomt (dus als je een motor aanzet), wanneer je al stikstofrechten hebt en anders gaat gebruiken (intern salderen) of bij een ander bedrijf stikstofrechten gaat aankopen (extern salderen). Nieuwe projecten zijn aangewezen op externe saldering en vernietiging van een van de eerste plannen waarbij dit is geprobeerd is dan toch zorgwekkend.
De provincie Gelderland (de provincie is bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming) heeft nu een systeem bedacht waarbij van de vergunde 100% rechten, slechts 70% mag worden gebruikt en wacht vervolgens met angst en beven het gerechtelijk oordeel over dit systeem af. Het lijkt mij eigenlijk een beetje diefstal van 30% van de stikstofrechten, maar misschien weet de Raad van State nog iets waardoor ook dit uitruilsysteem geen doorgang kan vinden en dan zit je als bevoegd gezag toch op de blaren. Het gaat dan toch vaak om miljoenen-investeringen die op basis van jouw besluit zijn gedaan en als dat dan door een ‘rechterlijke inval’ geen doorgang kan vinden, dan weten de juristen van de benadeelde bedrijven wel waar aan te kloppen voor compensatie.
Het bestuur van de provincie Overijssel schort door dit alles tijdelijk de mogelijkheid voor extern salderen op. Dat betekent dat nu ongeveer vijftig aanvragen voor extern salderen in de ijskast worden gezet. Op 13 februari meldt het NRC dat er tenminste 5 andere provincies zullen gaan volgen (“Stikstof legt opnieuw de bouw stil, provincies geven geen vergunningen af”).
Ik heb al eerder iets geschreven over stikstof en de bouw (zie link), en had naar aanleiding van mijn oplossing in mijn vorige blog (zie link) toch al wel een mailtje van de een of andere geïnteresseerde provincie verwacht. Maar het kan toch niet zo simpel zijn als in die blog wordt aangegeven?
Misschien is het goed om een en ander nog eens wat nader toe te lichten.
Verzuring
De Nederlandse stikstof crisis kan niet worden los gezien van de ‘zure regen crisis’ die vanaf de jaren zeventig voor grote krantenkoppen zorgde, tot ongeveer halverwege de jaren negentig. De grote zure regen profeet, de Duitse bodemkundige Bernhard Ulrich, moest, naar aanleiding van toen inmiddels overweldigend bewijsmateriaal, dan ook al in 1995 toegeven: “The hypothesis, however, of large-scale forest dieback in the near future is not backed by data and can be discarded.”
De Nederlandse stikstofdeskundigen, die zich in 1982 belachelijk hadden gemaakt in de ogen van de internationale collega’s, door de base ammoniak aan te wijzen als hoofdschuldige voor de verzuring in Nederland, hadden zich echter in de materie vastgebeten. (zie link over deze reflex)
In de drie nationale Programma’s Verzuringsonderzoek werd tot op de mol stikstof nauwkeurig bepaald wanneer het ‘verzurende ammoniak’ voor schade aan de vegetatie zou zorgen.
Een en ander leidde ook al tot strenge (en voor Europa unieke) wetgeving. Sinds 1981 werd al bij het verlenen van Hinderwetvergunningen ook getoetst aan landschappelijke en ecologische effecten. Maar met de Richtlijn Ammoniak en veehouderij (“de ecologische richtlijn’) uit 1987, werd dit serieus. Het Landbouw economisch Instituut (LEI) becijferde in 1992 (na de wijziging van de richtlijn in 1991) dat deze regeling voor 70% van de grotere bedrijven op zandgronden betekende dat er geen uitbreidingsmogelijkheden meer zouden zijn (bij een gelijkblijvend staltype). Voor de rest van de boeren op zandgronden lag dit op 50%. Het idee was dat de uitstoot van ammoniak voor de natuurgebieden op zandgronden funest zou zijn voor de natuur. De in de richtlijn aangewezen “Voor verzuring gevoelige gebieden” (bijzondere natuur op zandgronden) werden nu beschermd tegen de al te grote uitstoot van agrarische bedrijven, wat tot de bovengenoemde gevolgen leidde.
Andere tijden
Zoals gezegd; halverwege de jaren negentig veranderde de internationale kijk op de “zure regen problematiek” (uitgebreid beschreven zie link). Merkwaardig genoeg was dit niet het einde van de ‘Richtlijn Ammoniak en veehouderij’.
Voor de meeste habitat-typen in Nederland waren kritische depositiewaarden (KDW) vastgesteld en hoe kon dat als “zure regen” een ‘wetenschappelijke vergissing’ zou zijn? De oplossing werd gevonden in het rapport “Ammoniak: de feiten” uit 1995, van o.a. W. de Vries, R.Bobbink en J.W. Erisman, dertig jaar geleden dus al kopstukken van de stikstofproblematiek. Hoewel hierin nu de verzuringsproblematiek onder veel omhaal van woorden enigszins wordt verlaten, wordt wel weer een ‘escape-route’ gevonden: “Een overmaat aan stikstof leidt tot eutrofiëring. In veel ecosystemen is stikstof de beperkende factor. Als stikstof wordt toegediend, dan vertaalt dat in eerste instantie in forse groei van de bovengrondse plantedelen. Deze worden hierdoor wel gevoeliger voor aantasting door insecten en schimmelziekten. Het wortelstelsel blijft in verhouding klein waardoor de plant (boom) gevoeliger wordt voor droogte en vorst. Bovendien zijn bomen door dit kleine wortelstelsel minder goed bestand tegen storm. Na de stimulans van bovengrondse groei leidt een overmaat aan stikstof tot een tekort aan andere voedingsstoffen en water. En dat tekort verergert, doordat de verzuring leidt tot uitspoeling en belemmering van opname van voldoende voedingsstoffen uit de bodem.”
Het is natuurlijk wel een andere insteek dan die nu als reden voor bescherming tegen ammoniak wordt aangevoerd (op dit moment zouden de stikstofminnende soorten de ‘gevoelige’ plantensoorten verdringen), maar de omslag wordt hier al gemaakt.
De focus van ammoniakbestrijding wordt nu dus totaal anders. Verzuring als kritische factor heeft totaal andere effecten dan vermesting. Het is dan ook meer dan bijzonder dat de kritische depositiewaarden (KDW), zoals in het bovenstaande overzicht is te zien, nagenoeg gelijk blijven.
En dat kan eigenlijk helemaal niet.
Hoe verraden de KDW-zich als instrument tegen verzuring?
In het rapport “Effecten van ammoniak op de Nederlandse natuur. het achtergrondrapport” van de WUR uit 2008 wordt enigszins uit de doeken gedaan hoe de KDW werden bepaald. Dan gaat het onder meer over uitgegraven stukjes natuurgebied van 1 m2 die onder een afdak werden geplaatst (veilig voor de zure regen). Maar deze ‘empirische bewijsvoering’ gaat natuurlijk voorbij aan het gegeven dat juist droge depositie van stikstof het grote probleem zou zijn. Mensen die hier meer van willen weten verwijs ik graag naar deze link.
Het belangrijkste is echter (en dit is waardoor de KDW zich echt als zure regen norm kenmerkt) dat er absoluut geen informatie wordt gegeven over de bestaande stikstofhoeveelheid van de bodem en de concentratie stikstof in grondwater van deze uitgegraven stukjes natuurgebied.
Natuurlijk was dat bij zure regen ook niet nodig. Verzuring werd veroorzaakt door de zure regen, dat is duidelijk. Deze situatie wordt natuurlijk helemaal anders wanneer stikstof nu ineens wordt gezien als basis oorzaak voor overbemesting, “eutrofiering” van de natuurgebieden. De meeste planten kunnen stikstof immers alleen in minerale vorm uit de bodem via de wortels opnemen: als nitraat (NO3) of ammonium (NH4). De absorptie van stikstof uit de lucht via het blad is meestal verwaarloosbaar.
Deze duidelijke discrepantie wordt vervolgens opgelost door de stelling dat de stikstof in de bodem van een natuurgebied juist wordt veroorzaakt door de reactieve stikstofdepositie (van ammoniak en stikstofoxiden). Maar ik ben bang dat we dan wel met een heel onoplosbare rekensom worden geconfronteerd.
Op de bladzijde achterstikstof ben ik al eerder ingegaan op de belangrijkste processen die van belang zijn om de stikstofbalans van een natuurgebied te bepalen. De belangrijkste hiervan zijn a) Mineralisatie en nalevering van de grond; b) grondwaterstromingen; c) stikstofbindend vermogen van planten (stikstoffixeerders); d) humusvorming en andere verteringsprocessen van het gewas; e) bemesting en vraat; en als laatste f) depositie en emissie.
Alleen de laatste factor is door de ‘zure regen wetenschappers’ bepaald en ook gebruikt om conclusies te trekken over de stikstofbelasting van het gebied. En zo komen we dus tot wel hele vreemde conclusies.
Een mooi voorbeeld is de gevonden KDW van hoogveen, die momenteel blijkbaar op 500 mol N/ha/jr ligt. Dat is 7 kilo stikstof per hectare per jaar. Veengronden hebben volgens het platform verantwoorde veehouderijechter een ‘naleverend vermogen’ (stikstof die vrijkomt door mineralisering van de bestaande stikstofvoorraad uit de bodem) van maar liefst 250 kg stikstof/ha per jaar. Ook het gegeven dat veenmossen zijn geassocieerd met blauwwier (die N2 uit de lucht weet om te vormen tot reactief stikstof), helpt niet echt…
Dat betekent eigenlijk dat deze lage KDW alleen kan zijn gevonden door een wetenschapper die totaal geen weet heeft, of het belang niet inziet van de andere processen die de stikstofbalans van het hoogveen bepalen. Iets wat overigens ook terugkomt uit het Alterra-rapport 2225 “Hoogveen en klimaatverandering in Nederland” (2011), waarin wordt beschreven dat minder stikstof toch minder belangrijk is voor hoogveenherstel dan gedacht.
Het fraaie van de bepaling van de KDW, maar ook datgene waaruit blijkt dat deze bepaling helemaal niet voor “eutrofiëring” is bedoeld, is simpelweg dat deze bijdrage van biologische processen in grondwater en bodem helemaal niet zijn beoordeeld. Kleine stukjes natuurgebied van één vierkante meter werden in kassen gezet en dus ook losgesneden van grondwaterstromingen en het naleverend vermogen van de onderliggende bodemlagen.
De rechtbank Bredabrak zich vorige week (10 februari) nog het hoofd over de significante effecten die te verwachten zijn als gevolg van een stikstofdepositie van 0,14 mol/ha/jaar in een Natura 2000 gebied. (dat is 1,96 gram per hectare per jaar) Uiteraard moest de aangevraagde vergunning vernietigd worden. Zilte graslanden, het bedreigde ‘gevoelige natuurgebied’ in kwestie, zijn echter vaak te vinden op oude veengebieden met sporen van moernering (zie link). Het naleverend vermogen van veengronden ligt dus, zoals we hierboven hebben gezien, in de ordegrootte van 250 kg/ha/jr. Onduidelijk is dan ook hoe een hoeveelheid van bijna 2 gram stikstof per hectare per jaar hier nog een significant effect kan hebben…
Het lijkt erop dat we met een fijn broodje Aap opgescheept zitten, gesmeerd door de ‘zure regenmannen’ van het eerste uur. De ‘stikstof-afgrond’ komt hier zelfs bij benadering niet in zicht.
Hoe kan dat?
Nederland is een vruchtbaar land. Lang geleden zorgden de rivieren voor overstromingen en afzetting van vruchtbare (stikstofrijke) klei. Door de eeuwen heen heeft zich een cultuur gevestigd die landbouwgronden heeft bemest en heeft geoogst. Vaak ging de rijkdom van de ene grond ten koste van de ander, waardoor op sommige plaatsen (stikstof)arme gronden werden gecreëerd, om de oogsten van de rijkere gronden te maximaliseren. Heidegronden weren afgeplagd, hooilanden op grote afstanden van de boerderij werden vaak bewust niet bemest, maar het hooi werd natuurlijk wel geoogst, waardoor de mineralen zich via de mest van de dieren zich concentreerden rondom de boerderij.
Dit alles zorgde dus voor een vruchtbaar land waar zich bijzondere stukken natuur konden vestigen op de gebieden bewust werden verschraald om andere gebieden te verrijken. Het ging hier om een commerciële verarming van de gronden, die tot een einde kwam met de introductie van goedkope kunstmest en de hierdoor mogelijk geworden ruilverkavelingen, halverwege de vorige eeuw.
Het is onbetwist dat de situatie heeft geleid tot grote overbemesting van landerijen, op het moment dat de grote intensieve bedrijven zich met een ‘mestprobleem’ geconfronteerd zagen en de akkerbouwers toch vaak bleven kiezen voor kunstmest. Het grondwater van de overbemeste landbouwgronden blijft echter niet stabiel liggen onder de landbouwgronden , maar verspreidt zich, langzaam maar gestaag, ook naar nabij gelegen natuurgebieden. Een situatie waar de overheid, op last van de in 1991 door de Europese Unie vastgestelde ‘Nitraatrichtlijn’ heel terecht tegen optrad (moest optreden) en we zien nu dus ook een dalende tendens ten aanzien van de stikstofgehalten in het grondwater. Het blijft overigens bijzonder dat de regelgeving ten aanzien van grote hoeveelheden stikstof in het grondwater uit Brussel moest komen, daar waar de Nederlandse ‘stikstofdeskundigen’ naar de relatief geringe hoeveelheid luchtverontreiniging bleven kijken. Zoals hierboven gezien, bij verspreiding door het grondwater gaat het om hele andere hoeveelheden dan de luttele grammen, waarvan de rechters nu dus nog steeds ‘significante effecten’ verwachten, die door verkeer en agrarische en industriële activiteiten, toevallig ook in de natuurgebieden komen aanwaaien.
Maar misschien nog wel belangrijker dan dat, is dat op het moment dat het beheer van een natuurgebied verandert, door de ingrijpende structuurwisselingen in het Nederlandse buitengebied, ook het ecosysteem wat gebaseerd was op het oude beheer verandert.
De heide, om dit voor de hand liggende voorbeeld maar weer eens te gebruiken, heeft hierdoor niet alleen te maken met oplopende bemesting door het het naleverend vermogen van de bodem, grondwater en stikstoffixatie, maar ook met een beheer waarin de oude stikstofrijke gronden niet langer worden afgeplagd. Maar hierover heb ik al eerder een blog geschreven (zie link).
Dat “oude beheer” moet dus terug, willen we de fraaie stukken natuur behouden. Maar dit is natuurlijk een onmogelijke opgave voor Staatsbosbeheer, omdat het oude beheer niet langer te betalen is.
In mijn vorige blog heb ik al uiteengezet waarom dit probleem wel eens een deel van de oplossing voor de ‘stikstofcrisis’ zou kunnen zijn. Met een ‘stikstof-fonds’ zouden zowel de natuur als ‘ondernemend Nederland’ uit de brand geholpen zijn.