Zoals het zovaak gaat; bloggen is ook kersen plukken. Wanneer je een punt wilt maken is het niet handig om te beginnen met de sterke punten van het betoog van een grotendeels onbegrijpelijke uitspraak. Uiteraard gaat het hier dus over de Greenpeace uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari jl, waaraan ik al eerder een lijvige blog had gewijd.
De vraag waar ik toen niet aan toekwam: waren er ook wél overtuigende argumenten in de 72 bladzijden die de uitspraak besloeg?
Ik ben, zoals al eerder aangehaald, niet bepaald een fan van onze nieuwste loot aan de ambtelijke boom die ‘de Ecologische Autoriteit’ heet. Ik denk nog steeds dat je autoriteit moet verdienen en dat je die niet kunt benoemen, maar dat is misschien muggenzifterij.
De bevindingen van deze instantie die nog alles heeft te bewijzen op ecologisch gebied, werden echter al wel zwaar meegewogen in de bovengenoemde Greenpeace uitspraak. En die waren van dien aard dat ze niet zomaar even konden worden weggeschreven in een algemene blog over deze uitspraak.
In de uitspraak van de rechtbank valt nl. te lezen:
“3.36. Op 26 januari 2024 heeft de Ecologische Autoriteit na toetsing van de eerste 70 NDA’s (zie 3.22) het rapport ‘Doen wat moet én kan’ gepubliceerd [Remkes is wel weg maar niet vergeten, EJ]. In dit rapport concludeert de Ecologische Autoriteit dat het slecht gaat met de stikstofgevoelige natuur in de Natura 2000-gebieden als gevolg van (het onvoldoende aanpakken van) meerdere drukfactoren en dat onverwijld gestart moet en kan worden met maatregelen voor natuurherstel. Dit rapport bevat – voor zover hier van belang – de volgende conclusies:
“De NDA’s bevestigen dat het – ondanks de aanzienlijke beheerinspanningen binnen de gebieden – slecht gaat met de stikstofgevoelige Nederlandse natuur. Veel van de belangrijkste Nederlandse natuurgebieden, namelijk de Natura 2000-gebieden, zijn verslechterd sinds ze beschermd zijn of verslechtering kan niet uitgesloten worden. Deze situatie is in strijd met nationale en Europese wetgeving. Nederland heeft achterstallig onderhoud op zowel het gebied van natuurmonitoring als op het gebied van het nemen van de noodzakelijke maatregelen om (verdere) verslechtering tegen te gaan en zodoende de eigen natuurdoelen te halen.
(…)
Verslechtering natuur in strijd met verbod
Uit de getoetste NDA’s en adviezen blijkt dat in de meeste gebieden de natuur is verslechterd of (verder) dreigt te verslechteren, of dat dit niet valt uit te sluiten. Dit is in strijd met het verslechteringsverbod uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en de vertaling daarvan in de Omgevingswet. Dit inzicht is van belang omdat Nederland bij verslechtering onverwijld maatregelen moet nemen en niet pas nadat verdere verslechtering optreedt. Als dat nodig is voor het voorkomen van verslechtering, kan (lees: moet) het bevoegd gezag zelfs overgaan tot het wijzigen of intrekken van vergunningen. Deze dreiging is reëel, nu de verslechtering in de komende jaren verder dreigt door te zetten door te hoge stikstofbelasting en (…) slechte hydrologische omstandigheden.
Uit de veldbezoeken die de Ecologische Autoriteit aan alle gebieden heeft gebracht en de gesprekken met beheerders blijkt dat in vrijwel alle getoetste gebieden (delen van) de natuur achteruit is gegaan ten opzichte van het moment van aanmelding (…) als beschermd gebied. Bedreigde en waardevolle dier- en plantensoorten verdwijnen, terwijl meer algemene (soms uitheemse, minder gewenste) soorten sterk in aantal toenemen. In sommige gevallen zijn alleen nog algemene soorten over, maar zelfs die nemen in aantallen af. In bijvoorbeeld droge bossen, duingebieden, heidegebieden, hoogvenen, vennen en schrale graslanden knelt dit. De huidige systematiek voor het trekken van conclusies over een gebied maakt evenwel geen duidelijk onderscheid tussen ‘al opgetreden verslechtering’ en ‘risico’s op verdere verslechtering’.
(…)
In vrijwel geen enkel gebied waarvan de NDA is beoordeeld door de Ecologische Autoriteit bestaat er zicht op het halen van alle natuurdoelen op basis van het huidige maatregelenpakket. Ook verbeter- en uitbreidingsdoelen worden vaak niet gehaald. Dit bevestigt het al bestaande beeld dat de natuur en biodiversiteit in Nederland sterk onder druk staan en achteruitgaan.
(…)
Behalve stikstof en water spelen ook andere drukfactoren een grote rol
Uit vrijwel alle tot nu toe beoordeelde NDA’s blijkt dat de stikstofbelasting samen met het niet of onvoldoende functioneren van het watersysteem de grootste problemen vormen (zie figuur 2). (…)

Stikstof in samenhang met andere drukfactoren
In dit advies is ook te lezen dat de eerste NDA’s opnieuw bevestigen dat de natuur in de gebieden gebukt gaat onder een voor die natuur te hoge belasting met stikstof. Een overschrijding van de zogenaamde kritische depositiewaarde (…) is hiervoor een belangrijke indicator. De kracht van de NDA is dat de stikstofbelasting in samenhang en gericht op dát gebied wordt bezien. Zo kan per gebied worden bepaald of stikstof een doorslaggevende factor is, dat andere drukfactoren de belangrijkste zijn, of dat meerdere problemen tegelijk aangepakt moeten worden. (…)
3.37.
Na de beoordeling van alle NDA’s zijn de resultaten uit het rapport geactualiseerd. De conclusie dat de natuur er in veel gebieden slecht voor staat en sprake is van (dreigende) verslechtering heeft de Ecologische Autoriteit daarbij onverminderd gehandhaafd. Daarnaast wordt het volgende opgemerkt:
“Wat is nodig
Voor een gezonde natuur zijn gezonde bodem, schoon water en schone lucht nodig. Uit onze bevindingen blijkt dat deze basisvoorwaarden in veel gebieden niet worden gehaald en dat snel actie nodig is. Daarbij moeten we breder kijken dan alleen de natuurgebieden zelf. Een goed begrip van de positie van het natuurgebied binnen de hele landschappelijke context is essentieel. Zo komen de benodigde effectieve maatregelen voor duurzaam natuurherstel in beeld. Daarbij spelen meerdere drukfactoren een rol. Stikstof, water en waterkwaliteit spelen vrijwel altijd, voor andere factoren zoals druk door recreatie en opkomst van invasieve soorten zijn er grotere verschillen tussen natuurgebieden.
Uit onze beoordelingen blijkt dat de belangrijkste oplossingen voor herstel zijn het verlagen van stikstofuitstoot en het verbeteren van de waterhuishouding. Dit vereist dringend aanvullende maatregelen, niet alleen om de natuurdoelen te halen, maar ook om de stagnerende ruimtelijke en economische ontwikkelingen vlot te trekken. De natuurdoelanalyses en onze adviezen zijn een betrouwbare basis voor beleidsbeslissingen, zoals welke maatregelen nodig zijn en waar ze moeten worden ingezet. Op deze manier kan op termijn ook de vergunningverlening weer op gang komen. Dit vraagstuk raakt dan ook de hele samenleving.”
De waarschuwingen van de Ecologische Autoriteit (EA) worden dus wel heel serieus genomen. Je zou bijna vergeten dat die hele EA pas twee jaar geleden is opgetuigd, waarbij praktijkkennis helaas niet echt werd gezien als vereiste (zie link).
Het oogmerk van de EA is (volgens de eigen site):
“De Ecologische Autoriteit toetst en brengt advies uit. Zij doet zelf geen onderzoek. Evenmin stelt zij wetten, regels of normen op. Ze neemt geen besluiten, maakt geen beleid en beoordeelt geen individuele vergunningsaanvragen.”
Maar klopt het ook?
Om het werk van de EA op zijn waarde te kunnen beoordelen is er misschien geen mooier gebied dan het Wooldse Veen. Enerzijds omdat hoogveen, het enige natuurtype in Nederland is, wat zich niet kwalificeert als half-natuur. En dan valt terecht de opmerking te maken dat beheer van zo’n gebied nauwelijks invloed kan hebben gehad op de ontwikkeling van dit soort gebieden, zoals dat wel valt aan te tonen voor alle andere Nederlandse natuurgebieden (zie link).
Anderzijds omdat de bewijslast dat hoogveen wordt beïnvloed door stikstof wel heel erg mager is. Deze berust nl. vooral op uit zijn verband getrokken- en (naar mijn mening) bewust onjuiste vertalingen van, buitenlands onderzoek (zie link).
Maar ook omdat het gebied direct grenst aan een ander Natura2000 gebied, met hetzelfde habitat, maar wat is gelegen in Duitsland, waar de beoordeling van stikstof, ondanks dezelfde Europese regelgeving, toch van een heel andere aard is als die van Nederland (zie link).
Voor dit gebied heeft onze ecologische autoriteit zeer onlangs (14 november 2024) een van zijn scherpe analyses gemaakt, die ik u niet wil onthouden.
Maar eerst even wat feitelijke informatie:
“Het Natura 2000-gebied Wooldse Veen ligt ten zuidoosten van Winterswijk op de Duits-Nederlandse grens. Het gebied maakt deel uit van een grensoverschrijdend hoogveengebied. Door het afgraven van veen in het verleden zijn in het gebied veenputten ontstaan. Deze zijn dichtgegroeid met hoogveenvegetatie die onder andere bestaat uit veenmossen. Rondom de veenputten zijn natte heiden en pijpenstrootje-vegetaties aanwezig. Het gebied is rijk aan bijzondere plantensoorten, zoals zonnedauw, lavendelheide, kleine veenbes, veenmos en plantensoorten van heischrale graslanden als klokjesgentiaan.”

Zoals U kunt zien is het dus eigenlijk een Nederduits natuurgebied, wat er op luchtfoto zo uitziet:

Natura2000 gebieden zijn dus Europees aangewezen en daar vloeien bepaalde verplichtingen uit voort. Deze natuurgebieden moeten in stand worden gehouden. Dat geldt dus voor de Nederlands en Duitse gebieden. Dan moet dus het gebied allereerst ook in beeld worden gebracht en dat is door beide overheden prima opgepakt. Maar het is dus ook interessant om te zien of er eigenlijk ook al verschillen zijn tussen de Nederlandse en de Duitse beoordeling en aanpak van deze gebieden.
Voor het Duitse gebied “Burlo-Vardingholter Venn und Entenschlatt” heeft het ‘Institut für Natur-, Landschafts- und Umweltschutz’ (NLU) een “Maßnahmenkonzept” (maatregelenpakket) geschreven in 2015.
Voor het Nederlandse stuk ‘Wooldse Veen’ heeft de Provincie Gelderland in 2023 een natuurdoelanalyse (NDA) laten opstellen en heeft deze dus door de Ecologische Autoriteit (november 2024) laten toetsen.
Misschien is het goed om met het Duitse stuk te beginnen.
Erläuterungsbericht (Verhelderend rapport)
Ik wilde u de mooie Duitse titel niet onthouden, maar beperk me nu tot door mij vertaalde hoofdpunten van het rapport. Voor de wantrouwigen van aard is in deze link (onder Maßnahmenkonzept (MAKO)) het originele rapport ook te vinden.

“Het hoofddoel van het kernhabitat van het voormalige hoogveencomplex is het behoud en ontwikkeling van hoogveenregeneratiegebieden, overgangs- en moerassige moerassen met Slenkengebieden en het omliggende berkenveenbos met zijn typische kensoorten. Dit gebied is het leefgebied van onder meer de Gevlekte witsnuitlibel, Heikikker, Kamsalamander, Waterral, Wintertaling en Gladde slang.
Dankzij grensoverschrijdende optimalisatiemaatregelen zijn vooral de kerngebieden van dit complex grotendeels in goede staat bewaard gebleven. Het overkoepelende doel is het behoud en de ontwikkeling van de natuurlijke hoogveenrelicten met hun typische hoogveengemeenschappen, door het herstellen en veiligstellen van de natuurlijke omstandigheden.
Aangetaste gebieden moeten door gerichte optimalisatiemaatregelen in een goede staat van instandhouding worden gebracht. Voor behoud en ontwikkeling vereisen sommige habitattypen regelmatige onderhoudsmaatregelen. Sommige gebieden worden vooral gekenmerkt door een grotere bosbedekking en in kleine gebieden worden verstorende factoren aangetroffen zoals lisdodden en biezen.
Als belangrijkste maatregelen om goede resultaten te bereiken, moeten, vooral in de randgebieden van het heidegebied, struiken en/of ondergroei worden geruimd, om een goede staat van instandhouding van de habitattypen te bereiken.
Het uitgestrekte berkenbos met zijn typische fauna en flora kent diverse kenmerken en leeftijdsfasen. Het verkeert overwegend in een goede staat van instandhouding en het voortbestaan ervan, inclusief de karakteristieke water- en nutriëntenbalans, moet worden veiliggesteld en ontwikkeld. (…)
De bijna natuurlijke, voedselarme wateren, met hun oligo- tot mesotrofe vegetatie, vertonen verschillende ontwikkelingsstadia en zijn grotendeels in goede staat van instandhouding. Hun bestaan moet worden behouden en geoptimaliseerd worden bij eutrofiërings-, successie- en verouderingsprocessen, bijvoorbeeld in het geval van bosaantasting. Eventueel kunnen watergangen worden uitgebaggerd of vervangende waterlichamen worden gecreëerd.
De toevoer van nutriënten moet worden vermeden door voldoende grote bufferzones en bepaalde gebruiksfuncties (bijvoorbeeld recreatief gebruik, loopvlakschade in het oevergebied, vispopulatie) moeten worden ontmoedigd.”
Nou, dat klinkt toch hoopvol. De kerngebieden van gebied zijn in ieder geval in goede staat gebleven aan de Duitse kant. Dan is het dus ook handig om te kijken hoe de Nederlandse kant er zoal bijligt.
Naturschutzgebiet Woold´sche Venn

In het Gelderse onderzoeksrapport wordt de situatie van het Wooldse veen als volgt gekarakteriseerd:
“Het Wooldse Veen en het aansluitende gebied in Duitsland zijn samen één van de veencomplexen op de Nederlands-Duitse grens. Het gebied ligt aan de rand van een relatief hooggelegen plateau dat ter plaatse afhelt in westelijke richting. Het gaat om een relatief ondiep, grotendeels uitgeveend veencomplex boven weinig doorlatende keileem. In de veengaten zijn vroege stadia van hoogveenregeneratie talrijk en goed ontwikkeld. Daar omheen liggen natte heiden.
In het randgebied en op oudere veenresten is berken(broek)bos aanwezig. Op de hoger gelegen randen groeit eiken-berkenbos. De overgang naar de minerale gronden in de omgeving was van oorsprong bijzonder rijk ontwikkeld, met vegetaties en soorten van kalkrijke omgeving. Hiervan waren (voor het nemen van herstelmaatregelen) nog verarmde resten over.”
En hoe is het met de natuurlijke waarden van het gebied? In de Visie op systeemherstel (paragraaf 7.3) wordt gesteld:
“De belangrijkste onderdelen van deze visie zijn:
- Het Wooldse Veen maakt deel uit van een grensoverschrijdend hoogveenlandschap met actief hoogveen en een goed ontwikkelde gradiëntrijke randzone.
In de hoogveenkern staat het water tot aan maaiveld, met een minimaal verschil tussen de gemiddeld hoogste en gemiddeld laagste grondwaterstand. - In de randzone zijn zwak gebufferde natte condities aanwezig met vegetaties en soorten die kenmerkend zijn voor natuurlijke randzones rondom hoogveen.
- In het gebied zijn geen schadelijke invloeden meer aanwezig vanuit activiteiten en functies in omringende gebieden. Er is geen invloed (meer) van vermestende stoffen (met name fosfaat en stikstof) en gewasbeschermingsmiddelen [Hoe dit laatste is bewerkstelligd wordt helaas niet nader toegelicht, EJ].
- Het gebied heeft een voldoende omvang, is goed verbonden met natuurgebieden in de omgeving en biedt voldoende rust, zodat duurzame populaties van kenmerkende soorten planten en dieren van hoogvenen voorkomen.
In de 1e beheerplanperiode en in de periode die daaraan voorafging zijn een groot aantal maatregelen genomen om het systeem van het Wooldse Veen verder te herstellen. Daarmee zijn grote stappen gezet voor het realiseren van de kernopgaven en de daarop gebaseerde visie, in ieder geval voor het Nederlandse deel van het grensoverschrijdende veengebied. Omdat veel maatregelen nog zeer recent zijn uitgevoerd, kan nog geen definitief oordeel gegeven worden over de resultaten daarvan en de mate waarin het realiseren van instandhoudingsdoelen daarbij voldoende wordt ondersteund
De maatregelen in de eerste beheerplanperiode zijn vooral gericht geweest op herstel van het hydrologisch systeem en inrichting van de Nederlandse randzone, om hiermee de basis te leggen voor een volledig ontwikkeld en natuurlijk functionerend hoogveen. De waterhuishouding in het Nederlandse deel van het Natura 2000-gebied is hersteld, het gebied is natter geworden en er is een versterkte toestroming van (matig) basenrijk grondwater in de randzone aan de noordwestzijde van het Wooldse Veen. Daardoor kunnen gradiënten zich hier herstellen, en ontstaan nieuwe mogelijkheden voor vestiging en uitbreiding van voor het Wooldse Veen kenmerkende soorten planten en dieren.
(…)
In de 2e beheerplanperiode wordt in het kader van de Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS) in overgangsgebieden gewerkt aan maatregelen ter vermindering van de nu nog veel te hoge stikstofbelasting en aan natuur(inclusieve) maatregelen die aanvullend zijn op de maatregelen in de beheerplannen. GMS zal daarmee ook aanvullend bijdragen aan het realiseren van de opgaven voor het Natura 2000- gebied Wooldse Veen.”
Op blz. 42 van het rapport wordt enige theoretische kennis over de stikstofproblematiek ten beste gegeven, maar die is eigenlijk nogal tegenstrijdig:
“Alle uitgevoerde hydrologische herstelmaatregelen hebben geleid tot aanzienlijk hogere en stabielere waterstanden, waardoor de groei van pijpenstrootje en bomen (vooral berken) wordt belemmerd en die van veenmossen wordt bevorderd (Jansen et al., 2019). Dit effect treedt op bij een stikstofdepositie tot maximaal 15-20 kg stikstof per hectare per jaar (Tomassen et al., 2003)”
(…)
Naast hydrologische herstelmaatregelen, die in Wooldse Veen reeds zijn uitgevoerd, gaat het vooral om het keer op keer verwijderen van berkenopslag. Verzadiging van het stikstoffilter van de veenmossen wordt daarmee niet tegengegaan, waardoor er steeds meer stikstof beschikbaar komt voor pijpenstrootje en andere kruidachtigen, die zich zullen uitbreiden, licht wegnemen en daarmee de veenmosgroei verder beperken enz. Dit proces brengt het hoogveensysteem in een steeds zwakkere conditie.”
Daar zitten toch wel een paar foutjes in. Het begint ermee dat de huidige maatregelen blijkbaar al hebben geleid tot een belemmering van de groei van pijpenstrootje en bomen, [overigens conform de opmerkingen van Field et al. die in deze link worden besproken] een effect wat optreedt bij 1100-1400 mol stikstof/ha/jr, maar dus blijkbaar ook al bij de 1695 mol/ha/jaar van het jaar 2017 plaatsvindt.
Stikstoffilter?
Dit alles komt, volgens het rapport, echter ernstig in gevaar door de ‘verzadiging van het stikstoffilter van de veenmossen’, wat dus gaat plaatsvinden bij dergelijke hoeveelheden stikstof.
Nu is dat “stikstoffilter van de veenmossen” pas in 2011 ontdekt door onze grote stikstofspecialist Roland Bobbink, die stelde dat het “aannemelijk is” dat in trilveen en veenmosrietland de veenmoslaag fungeert als een stikstoffilter.
Het stikstoffilter van Bobbink werd door hem ‘ontdekt’ omdat hij in zijn studie uit 2011 constateerde dat een toevoeging van slechts 5 kg N ha-1 jr-1 voldoende was om de N-concentratie in veenmossen, levermossen en ondiep gewortelde vaatplanten te verhogen.
“Een toevoeging van 40 kg N ha-1 jr-1, was echter niet voldoende om de N-concentratie te verhogen bij diepgewortelde planten. De toegevoegde N bleef in de bovenste laag van het veen, die de capaciteit aangeeft van het levende Veenmos en het oppervlakteveen om stikstof op te nemen, en dat daardoor als filter kan functioneren (Nordbakken et al., 2003).
Het uitgevoerde experiment toont niet alleen het belang aan van atmosferische N-depositie in de omgeving, maar ook van de duur van bemestingsexperimenten. In de loop van de tijd Na drie jaar was de Sphagnum-laag volledig in staat de relatief hoge N-belasting van 40 kg N ha-1 jr-1 te immobiliseren.”
Maar dan volgt als uitsmijter: “N-depositieniveaus op lange termijn van 40 kg N ha-1 jr-1, kunnen daarom waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen hebben voor de N beschikbaarheid voor vaatplanten.”
Tsja, dit is dan weer een van de stappen die de ‘stikstof-orthodoxie’ onbegrijpelijk maakt. Omdat stikstof gedurende de looptijd van het experiment werd afgevangen door het veenmos, zijn de effecten op langere duur catastrofaal. Was een andere uitkomst van het experiment dan beter geweest?
Maar misschien dat zijn commentaar bij het experiment waarbij de reactie op zonnedauw op stikstof wordt getest (waarin de lange termijn effecten van stikstof dus moeten worden verduidelijkt) hierbij verhelderend werkt:

Bobbink stelt: “Veenmossen zijn niet de enige planten waarbij negatieve effecten van N-depositie optreden als gevolg van veranderingen in competitieve interacties met vaatplanten (? Dat was toch niet het geval?). De effecten van het aanbod van extra N op de populatie-ecologie van Drosera rotundifolia (Zonnedauw) werd onderzocht tijdens een vierjarige experiment in Zweedse ombrotrofe moerassen, met behulp van een bereik van depositiepercentages (Redbo-Torstensson, 1994).
Het experiment toonde aan dat toepassingen van 10 kg N ha-1 jr-1 (als NH4NO3 bij een omgevingsdepositie van 5 kg N ha-1 jr-1) de overlevingskans van de planten aanzienlijk verminderde na 4 jaar, terwijl toevoegingen van 20 en 40 kg ha-1 jr-1 dit effect al na een jaar had, en de populatie ook negatief beïnvloedde na twee jaar (Figuur 6.3).”
Ik weet niet of het aan mijn bril ligt; maar volgens mij is de curve met een belasting van 10 kg stikstof extra per hectare per jaar, wel heel erg vergelijkbaar met die van een belasting van 5 en 0 kg/ha/jr.
Dat de concurrentie voor zonnedauw met grassen wordt beïnvloed door de plotselinge veranderingen in de hoeveelheid meststoffen in de bodem, hoeft niet te worden betwijfeld, maar dan moet het blijkbaar wel gaan over voor dit gebied een extreem hoge toenames, schokken die normaliter in de natuur niet plaatsvinden. Zelfs bij een toename van 715 mol/ha/jr (10 kg) stikstof blijkt het aantal stuks zonnedauw (toch een van de meest kwetsbare soorten) op het proefveldje nagenoeg ongewijzigd, ook na een aantal jaren van toediening. Een indicatie van zoiets als “een verstopping van het stikstoffilter” kan ik hieruit niet afleiden.

Resumerend
Ondanks dus de kanttekeningen op blz. 42 van het Gelderse NDA, lijkt het toch best goed te gaan met het gebied. “Het gebied heeft een voldoende omvang, is goed verbonden met natuurgebieden in de omgeving en biedt voldoende rust zodat duurzame populaties van kenmerkende soorten planten en dieren van hoogvenen voorkomen.”
Uiteraard (?) zijn de Duitsers zijn nog meer in hun nopjes met het gebied waarvan de “kerngebieden in goede staat van instandhouding” worden bevonden.
Kenmerkend is overigens wel dat de Duitsers weinig problemen kennen met het gegeven dat ook natuur onderhoud vergt, wanneer de oorspronkelijke hydrologische omstandigheden zijn veranderd.
Het hoofdstuk ‘Massnamen’(Maatregelen) neemt zo ongeveer de helft van de omvang van het rapport voor zijn rekening (blz. 9 t/m 16), terwijl de Provincie Gelderland hierover een noodkreet slaakt:
“Op plaatsen waar de waterstanden nog niet optimaal zijn voor kwaliteitsverbetering van herstellend hoogveen of het ontstaan van actief hoogveen is de negatieve invloed van de overmatige stikstofdepositie nog groter. Dit zal een intensivering van het beheer noodzakelijk maken om gewenste doelen voor hoogveenontwikkeling te behalen. Dat extra beheer is echter strijdig met het streven van de Habitatrichtlijn natuurlijke habitats te behouden en te herstellen. Bovendien zal dit extra beheer sterk worden bemoeilijkt of zelfs onmogelijk zijn vanwege de veel nattere omstandigheden. Bovendien zijn de extra beheermogelijkheden in hoogvenen gering. Naast hydrologische herstelmaatregelen, die in Wooldse Veen reeds zijn uitgevoerd, gaat het vooral om het keer op keer verwijderen van berkenopslag.”
Maar behalve dus voor die onderdelen van het gebied waar de Provinciale Staten van Gelderland wat extra beheer noodzakelijk acht, gaat het blijkbaar (momenteel) niet zo slecht met het behoud van de natuurwaarden van het gebied.
Maar daar dacht de EA toch heel anders over.
De EA
In haar evaluatie van de Gelderse NDA laat de EA het volgende weten:
“In kleinschalige veengaten heeft zich na ontvening opnieuw een hoogveenvegetatie van goede kwaliteit ontwikkeld. Rond de veenputten zijn natte heiden en pijpenstrootje-vegetaties aanwezig op het oudere en deels verdroogde veen. In het randgebied van het Wooldse Veen en op oudere veenresten is berken(broek)bos aanwezig. Op de hoger gelegen randen groeit eiken-berkenbos. Door de afwisseling in de bodem en in natte en droge plekken is het gebied rijk aan bijzondere plantensoorten, zoals zonnedauw, lavendelheide, kleine veenbes en veenmos. Op de overgang naar de zandgronden in de omgeving was vroeger een rijk ontwikkelde vegetatie aanwezig met soorten van basenrijke omstandigheden. (…)
Uit zowel de natuurdoelanalyse als het Natura 2000-beheerplan blijkt dat voor het herstel van het Wooldse Veen in het begin van de jaren ‘80 al de eerste hydrologische herstelmaatregelen zijn uitgevoerd. Door het uitvoeren van maatregelen in de periode 2012-2013 is het herstel op gang gekomen, zoals de ontwikkeling van hoogveenvegetatie in de veenputten.”
Nou, dat begint in ieder geval niet slecht zou ik zeggen. Maar dan pakt de EA even goed uit:
“Uit de natuurdoelanalyse valt op te maken dat er diverse knelpunten spelen, die het behalen van de natuurdoelen in het Wooldse Veen bemoeilijken. Belangrijke knelpunten zijn de te hoge stikstofdepositie, verdroging en de groei van teveel pijpenstrootje en berk.Het voorkomen van veel pijpenstrootje en berk hangt samen met de te hoge stikstofdepositie en verdroging.
Hoewel de omstandigheden voor herstellende en actieve hoogvenen door de hydrologische herstelmaatregelen in de afgelopen jaren aanzienlijk zijn verbeterd, is de situatie nog kwetsbaar. In de natuurdoelanalyse zijn dan ook vernattingsmaatregelen opgenomen en bovendien wordt voorgesteld de bosopslag op een aantal plekken te verwijderen en ecologische verbindingen met andere hoogveengebieden te herstellen.
De natuurdoelanalyse stelt dat met de uitgevoerde en geplande maatregelen verslechtering van de aangewezen habitattypen in het Wooldse Veen niet optreedt. Door de te hoge stikstofdepositie zijn volgens de natuurdoelanalyse de doelen voor uitbreiding en kwaliteitsverbetering met het vastgestelde maatregelenpakket echter niet haalbaar.” [Heb ik hier dan overheen gelezen? Dat zal toch niet? EJ]
(…)
De afgelopen jaren zijn al veel effectieve herstelmaatregelen in het gebied uitgevoerd. De Ecologische Autoriteit waardeert de inspanningen die de natuurbeheerder, het waterschap en de provincie samen doen om de natuur in het Wooldse Veen te herstellen, uit te breiden en te verbeteren. Tijdens het veldbezoek van de Ecologische Autoriteit bleek dat positieve effecten van de uitgevoerde herstelmaatregelen in het Wooldse Veen zichtbaar zijn. Zo is het gebied vernat, treedt er actieve hoogveenvorming op en nemen in de overgangszone kenmerkende plantensoorten als klokjesgentiaan, tormentil en blauwe zegge toe.
De natuurdoelanalyse geeft geen kwantitatief inzicht in hoeverre met de uitgevoerde en geplande herstelmaatregelen de gewenste grondwaterstanden worden gehaald. Een belangrijke hydrologische maatregel is het dempen van de drainerende kadesloot, en dit is in de natuurdoelanalyse onduidelijk en mogelijk hydrologisch niet effectief uitwerkt. Maatregelen voor systeemherstel moeten ook in Duitsland genomen worden en zijn belangrijk voor het realiseren van de doelen voor behoud, uitbreiding en verbetering. De uitvoering van deze maatregelen is echter nog onzeker [waarop dit nu weer is gebaseerd is volledig onduidelijk?].
Daarnaast beperkt de hoge stikstofdepositie volgens de Ecologische Autoriteit de herstelmogelijkheden van het Wooldse Veen. Onzeker is of de geplande en uitgevoerde natuurherstelmaatregelen bij de veel te hoge stikstofdepositie voldoende zijn.
Dit alles leidt ertoe dat de Ecologische Autoriteit constateert dat de natuurdoelanalyse niet voldoende onderbouwing biedt om te kunnen concluderen dat (toekomstige) verslechtering in het Wooldse Veen is uit te sluiten. Daarom worden de positieve eindconclusies voor de habitattypen op basis van de informatie in de natuurdoelanalyse niet door de Ecologische Autoriteit onderschreven. De Ecologische Autoriteit adviseert dan ook de eindconclusies voor alle habitattypen aan te passen naar ‘Nee-tenzij’.”
Uiteraard is dit laatste, voor ons leken, niet echt heel duidelijk, maar gedoeld wordt op de tabel uit het rapport “Ondersteuning beoordeling herstelmaatregelen” van de Taakgroep Ecologische Onderbouwing (TEO) uit 2022

De EA is dan ook behoorlijk hard in zijn eindoordeel (dat was toch eigenlijk een advies?):
“Oordeel van de Ecologische Autoriteit over de conclusies
Volgens de natuurdoelanalyse is de eindconclusie ‘Ja’ voor heischrale graslanden en ‘Ja, mits’ voor actieve hoogvenen en herstellende hoogvenen.
De Ecologische Autoriteit constateert dat in het Wooldse Veen positieve effecten van de uitgevoerde maatregelen zichtbaar zijn. De Ecologische Autoriteit constateert echter dat de natuurdoelanalyse niet voldoende onderbouwing biedt om te kunnen concluderen dat (toekomstige) verslechtering in het Wooldse Veen is uit te sluiten.
Daarom worden de positieve eindconclusies voor de habitattypen niet door de Ecologische Autoriteit onderschreven:
- Aangezien de trends in omvang en kwaliteit van alle habitattypen nog vragen om een nadere onderbouwing (zie paragraaf 2.2).
- Aangezien er nog niet voldoende inzicht is in de ernst en omvang van knelpunten voor de habitattypen. Zo mist een afdoende analyse van de voedselrijkdom van de standplaats van actieve hoogvenen en herstellende hoogvenen en een kwantitatieve beoordeling van de grondwaterstanden met recente meetreeksen waarin ook de recente droge zomer zijn meegenomen.
- Gezien de voortdurende forse stikstofoverbelasting van alle drie de habitattypen. Pijpenstrootje en berk komen door de hoge stikstofdepositie in combinatie met een te lage grondwaterstand veel voor en hebben een negatief effect op de habitattypen. Trends van deze soorten zijn niet (kwantitatief) geanalyseerd. Het veldbezoek van de Ecologische Autoriteit maakte duidelijk dat berk na eerdere beheermaatregelen weer sterk was teruggekomen. De hoge stikstofdepositie legt volgens de Ecologische Autoriteit bovendien een grote beperking op de herstelmogelijkheden. Onzeker is of de geplande en uitgevoerde natuurherstelmaatregelen (zoals het noodzakelijke systeemherstel) bij de veel te hoge stikstofdepositie voldoende zijn (zie paragraaf 2.4).
- Aangezien de uitgevoerde en geplande hydrologische herstelmaatregelen niet kwantitatief zijn onderbouwd en er nog onvoldoende rekening is gehouden met het optreden van langdurige droogteperioden die in de toekomst kunnen toenemen als gevolg van klimaatverandering (paragraaf 2.4).
- Aangezien voor hydrologisch herstel van het grensoverschrijdende hoogveencomplex ook maatregelen aan Duitse zijde nodig zijn. Deze maatregelen zijn onvoldoende zeker [en] wel nodig om ook op termijn de doelen (behoud, uitbreiding en verbetering) voor de habitattypen actieve hoogvenen en herstellende hoogvenen te realiseren. Bovendien is een snelle aanpak van de dam en het foliescherm nodig en een adequate aanpak van de sloot langs de kade. Dit is nu onvoldoende geborgd.
- Voor het habitattype herstellende hoogvenen is er sprake van een aanzienlijke afname van de oppervlakte van ongeveer 23% van het areaal (zie paragraaf 2.2). De natuurdoelanalyse bevat een aantal mogelijke verklaringen waarom er geen sprake zou zijn van een daadwerkelijke afname, maar diept dit niet uit. De Ecologische Autoriteit adviseert de afname nader te analyseren en tot die tijd de trend aan te duiden als ‘mogelijk negatief’. De natuurdoelanalyse bevat niet voldoende onderbouwing dat de geplande herstelmaatregelen deze mogelijke verslechtering teniet doen (zie punten hierboven).
- De oppervlakte van het habitattype actieve hoogvenen is gering en de uitbreiding die tussen 2013-2021 plaatsvond was beperkt. De actieve hoogvenen komen voornamelijk voor in verlande veenputjes en de vraag is in hoeverre actieve hoogvenen zich kunnen vestigen op het oude veen. Dat maakt dat dit habitattype kwetsbaar is voor de forse overbelasting met stikstof en grondwaterstanden die niet stabiel (hoog genoeg) zijn.
De Ecologische Autoriteit adviseert dan ook de eindoordelen voor alle drie de habitattypen aan te passen naar ‘nee, tenzij’.”
De beoordeling van het oordeel
“De Ecologische Autoriteit toetst en brengt advies uit. Zij doet zelf geen onderzoek. Evenmin stelt zij wetten, regels of normen op. Ze neemt geen besluiten, maakt geen beleid en beoordeelt geen individuele vergunningsaanvragen.”
De toonaard van ‘het advies’ over het Wooldse Veen laat echter zien dat de EA met hele andere dingen bezig is:
“De Ecologische Autoriteit waardeert de inspanningen die de natuurbeheerder, het waterschap en de provincie samen doen om de natuur in het Wooldse Veen te herstellen, uit te breiden en te verbeteren.”
Nou, die is binnen. Wie denkt de EA wel dat ze is? De Commissie voor de milieueffectrapportage?
De zeer uitgebreide natuurdoelanalyses (zeker wanneer dit wordt vergeleken met onze collega Europeanen, de Duitse inspanningen) van gespecialiseerde (zowel Nederlandse als Duitse) terreinbeheerders, wordt nog ter discussie gesteld, onder meer omdat:
“De hoge stikstofdepositie een grote beperking op de herstelmogelijkheden legt.” Waardoor: “Onzeker is of de geplande en uitgevoerde natuurherstelmaatregelen (zoals het noodzakelijke systeemherstel) bij de veel te hoge stikstofdepositie voldoende zijn.”
Dit laat toch iets zien van een vooringenomenheid.
Wanneer dit op een dergelijke wijze wordt geconcludeerd, dan was het dus eigenlijk helemaal niet nodig geweest om ter plaatse een aantal hooggeleerde, maar eigenlijk ter zake ook nauwelijks kundige doctorandussen, helemaal naar Winterswijk te sturen (de werkgroep van het EA bestond uit een tweetal hydrologen, een landschapsecoloog, een werkgroepsecretaris met ruim 20 jaar ervaring in waterbeheer projecten en een plaatsvervangend voorzitter van de Commissie voor de milieueffectrapportage (?) én tevens senior partner en senior adviseur op het gebied van duurzaamheid en energie).
Wanneer een groepje van drie hydrologen naar een veengebied wordt gestuurd, hoe vreemd is het dan dat de nadruk van het advies komt te liggen op hydrologische maatregelen? Hoe kan dit groepje deskundigen de positieve ontwikkelingen in het Wooldse Veen en haar Duitse buurvrouw, ten aanzien van habitatbehoud en zelfs -herstel wegen?
Gelukkig was er nog stikstof. Daar weet iedereen iets van. De betrokken landschapsecoloog had, namens Staatsbosbeheer, al eerder laten weten hier iets van te vinden: (zie link)
“De genomen maatregelen zijn te verdelen in twee groepen. “De eerste zijn maatregelen om het overleven van soorten te helpen door te compenseren voor de directe schadelijke effecten van te veel stikstof. Dan moet je bijvoorbeeld denken aan het plaggen van de bodem, waardoor je het bovenste stikstofrijke deel weghaalt. Of, eenvoudiger, aan vaker maaien om de stikstof die opgenomen is in planten als hooi af te voeren. Ook het verwijderen van door stikstof ontstane ruigtes vallen hieronder, zodat er weer licht en ruimte komt voor lage kruiden en hun insectenfauna. Dit zijn allemaal arbeidsintensieve maatregelen, die slechts tijdelijk helpen zolang ‘de stikstofkraan’ open staat. Je kunt ze gebruiken om soorten te helpen overleven totdat de omstandigheden verbeteren. Een echte oplossing vormen ze niet. (…)
niet alle problemen kunnen door natuurbeheerders worden aangepakt. “Het is enorm belangrijk dat de stikstofneerslag omlaaggaat. Anders is het echt dweilen met de kraan open. Die neerslag is de afgelopen tijd iets gedaald, dat is goed nieuws, maar dat is nog wel heel pril.”
Misschien is hij het ‘vergeten’, maar die “tijdelijke arbeidsintensieve maatregelen” zijn, door eeuwenlang agrarisch beheer, juist wel de maatregelen die ervoor hebben gezorgd dat de betreffende natuurgebiedjes ooit in Nederland zijn ontstaan en behouden zijn gebleven!
En als Staatsbosbeheer deze gebieden in stand wil houden (en dat moeten we wel van Europa) dan zullen ze deze gebieden met eenzelfde “tijdelijke arbeidsintensieve (lees: dure) maatregelen” moeten beheren. Iets wat Staatsbosbeheer eigenlijk al had moeten weten op het moment dat de gebieden werden aangekocht (en aangewezen als Natura 2000 gebied).
De achtergrond-depositie van stikstof was te hoog (volgens de theorie van Bobbink) en dan is het dus altijd onzeker, wanneer je hieraan doorslaggevende betekenis toe kent, of de geplande en uitgevoerde natuurherstelmaatregelen bij de veel te hoge stikstofdepositie voldoende zijn.
Maar dit is een redenering aan de hand van een simpel syllogisme:
“Dit is een hoogveen;
Bij hoogveen is de KDW 500 mol/ha/jaar;
Boven de KDW zijn schadelijke effecten niet uit te sluiten;
De achtergronddepositie is hoger dan 500 mol/ha/jaar;
Dus schadelijke effecten zijn niet uit te sluiten.”
Maar ja, de stelling dat die bijzonder lage KDW nu juist dé belangrijke indicator voor deze schadelijkheid was, moest juist worden geleverd.
De positieve ontwikkelingen in het Wooldse Veen en haar Duitse buurvrouw Burlo-Vardingholter Venn und Entenschlatt, lieten eigenlijk juist zien dat stikstof juist niet de alles bepalende Natuur-indicator is, zoals al een flink aantal studies eerder al hebben laten zien (zie link).
Je vraagt je nu dus toch af wat nu precies de waarde was van alle aandacht voor de EA in het Greenpeace proces:
“Na de beoordeling van alle NDA’s zijn de resultaten uit het rapport geactualiseerd. De conclusie dat de natuur er in veel gebieden slecht voor staat en sprake is van (dreigende) verslechtering heeft de Ecologische Autoriteit daarbij onverminderd gehandhaafd.”
Nou ja; hoe is het mogelijk?
Het bewijs dat stikstof schadelijk is voor de natura2000 gebieden wordt hier dus geleverd door een adviesinstantie die er vanuit gaat dat bewezen is dat stikstof gevaarlijk is voor de natura2000 gebieden.
Veel mooier ga je een klassieke cirkelredenering niet krijgen.
Wat de rechtskracht hiervan precies is, is mij nog steeds niet duidelijk…