Het nut van de crises

Er is een traditioneel gesprek van de Minister President met de journalisten op Prinsjesdag. Op 20 september jl. gaf Mark Rutte een kleine toelichting op zijn visie hoe Nederland zich teweer gaat stellen tegen de veelheid van problemen die op ons zijn afgekomen. In een samenvatting van het gesprek in het Parool zien we dan de volgende antwoorden op vragen door het journaille:

“Kan een kabinet waarin het vertrouwen zó laag is de problemen wel oplossen?

“Als ik daaraan zou twijfelen, zat ik hier niet. Dan zou ik mijn ontslag indienen. Ik denk dat we het wél kunnen, maar dat zullen we moeten laten zien.” (…)

“Wanneer kan het kabinet wél laten zien dat het problemen oplost?

“Wij kunnen de problemen in het land niet oplossen [huh?]. Daar zijn ze te groot voor. Wij kunnen alleen proberen problemen in goede banen te leiden. Als je kijkt naar koopkracht: dat probleem kunnen we niet oplossen, dat gaat niet. Je kunt de gevolgen dempen, je kunt het niet compenseren. Maar heel normale gezinnen met stress over de energierekening die door het dak gaat, zullen wel merken dat we dat onder controle proberen te krijgen. Dat zal wel tijd kosten voordat mensen dat écht merken. Mensen komen nu niet juichend naar het Torentje.”

Er zijn meer crises in het land waar mensen zich zorgen over maken: wooncrises, stikstofcrisis, asielcrisis.

“Die crises zijn er. Ik heb een mandaat gekregen om nog vier jaar door te gaan en heb een mooi kabinet samengesteld. Men mag van dit team verwachten dat we deze problemen in goede banen proberen te leiden, maar oplossen is veel gevraagd. We kunnen niet zomaar het hele asielprobleem oplossen, of zomaar het stikstofprobleem oplossen. Ik kan het niet wegtoveren. We hebben de samenleving daarvoor nodig. Maar wij moeten wel het voortouw nemen: we moeten op de trom slaan, de beat aangeven. Dat doen we nu op stikstof. Maar wat ik daar ook zie is dat mensen buiten de grote steden zich in toenemende mate afvragen: mogen wij er ook nog zijn? Door stikstof wordt een groter vraagstuk zichtbaar.”

De burger verwacht toch wél dat u de problemen oplost?

“Dan moet ik de burger teleurstellen: de politiek kan niet alle problemen oplossen. We kunnen met de samenleving sámen problemen in goede banen proberen te leiden.”

Het was een mooie opening voor Prinsjesdag 2022.

Het is Mark Rutte op zijn best. Het klinkt prima en overtuigend, hij laat zich wederom zien als de prima bestuurder (die hij is), die de problemen in goede banen probeert te leiden. Maar opnieuw niet als een regeerder.
Een bestuurder zorgt ervoor dat het, gegeven de omstandigheden, de juiste richting opgaat. Maar van een minister-president mag ook worden verwacht dat hij regeert. Dat wil zeggen dat hij naast het bestuur ook het hoogste gezag heeft en daarmee ook de omstandigheden, waarbinnen het bestuur plaats vindt, kan beïnvloeden. Iets wat volgens Rutte blijkbaar niet echt nodig is.

De Trias

De Franse filosoof Montesquieu is de bedenker van de driemachtenleer, ook wel de trias politica genoemd. Hij stelde vast, in het voetspoor van de klassieke filosofen, dat in de staatsleiding drie verschillende soorten van werkzaamheid zijn te onderscheiden. Volgens Montesquieu’s theorie dient de staat zo ingericht te zijn dat deze drie ‘machten’ van elkaar gescheiden zijn en elkaars functioneren bewaken. Het gaat hierbij om ‘de wetgevende macht’, ‘de uitvoerende macht’ en ‘de rechtsprekende macht’. Op deze manier zou niet één van deze machten de overhand kunnen krijgen. Montesquieu was van mening dat een dergelijke scheiding noodzakelijk was om tirannie te voorkomen en de vrijheid van de burger te vergroten.
Deze ‘scheiding der machten’ was een van de pijlers van de grondwet uit 1848 van Thorbeke, die op dit onderdeel steeds werd gehandhaafd. Toch bleek, om praktische redenen, dat er een steeds inniger relatie tussen de verschillende ‘machten’ ontstond. 
In Nederland is de wetgevende macht niet strikt gescheiden van de uitvoerende macht, omdat de uitvoerende macht, de regering, ook wetgevende taken heeft. Deze wetgevende taken deelt de regering met de Staten-Generaal (de Eerste en de Tweede Kamer). 
En hoewel de regering dus is belast met de uitvoering van wetgeving en Rijksoverheidstaken alsook de vaststelling van de rijksbegrotingen, is het bestuur van het land echter, volgens de rijksoverheid-site, weer in handen van het Kabinet (alle ministers en alle staatssecretarissen).
Maar dan is er ook nog de Ministerraad die weer besluit over het beleid van de regering. Dit onder voorzitterschap van de minister-president.
Los van dit innig verwante clubje, kennen wij nog de rechterlijke macht, die belast is met het vervolgen en straffen der wetsovertreders en met het beslissen van geschillen.
De macht van de regering is dus niet onbeperkt. Als uitvoerende macht wordt de regering namelijk gecontroleerd door zowel de Staten-Generaal als de rechtsprekende macht.
In theorie heeft de rechterlijke macht dus eigenlijk een dienende functie in dit geheel van de staatsleiding.
Maar dat is dus de theorie. In de jaren dat Thierry Baudet nog als politicus serieus kon worden genomen, maakte hij al ophef over de almaar toenemende invloed van de rechter op het landelijke beleid. In Trouw (21 november 2019) wordt hij aan het woord gelaten over de ‘dikastocratie’, de regering van het land door de rechterlijke macht.
“Rechters gaan steeds vaker op de stoel van de wetgever zitten, zegt de partijleider van Forum. “We moeten de machtsgreep van de rechterlijke macht stoppen.”
De door Thierry Baudet verfoeide rechters zorgen voor groeiend ongemak op het Binnenhof. De afgelopen jaren is kabinetsbeleid diverse keren gedwarsboomd door een rechterlijke uitspraak.
Het zogeheten ‘Urgendavonnis’ uit juni 2015 betekende dat Nederland versneld de CO2-uitstoot moest terugdringen. De Hoge Raad bepaalde, eind september dit jaar, dat de horeca nu echt de rookruimtes moet sluiten. De Raad van State besloot eind mei een streep te zetten door het stikstofbeleid, met crisisachtige sferen in het kabinet tot gevolg. En ­Nederland moet van de rechtbank in Den Haag alsnog zijn uiterste best doen om kinderen van IS-strijders uit Koerdische gevangenkampen op te halen. Premier Mark Rutte moet er niet aan denken. (…)
 Vooral het besluit van de Raad van State dit voorjaar om de Nederlandse stikstofaanpak naar de prullenbak te verwijzen, zorgde voor geprikkelde politieke reacties. CDA-Tweede Kamerlid Jaco Geurts vond het ‘juridische haarkloverij’ van de hoogste rechter van Nederland. VVD-collega Remco Dijkstra ontstak in woede toen hij hoorde dat als gevolg van het stikstofvonnis een bedrijventerrein bij Tiel niet meer kon worden gebouwd. “Milieu en natuuromgeving zijn zeer belangrijk, maar hier bepalen rare regels en milieugekkies dat niets meer kan.”
Voor het kabinet rest niks anders dan met frisse tegenzin gehoor te geven aan zo’n rechterlijke uitspraak, zeker wanneer, zoals in het geval van het stikstofvonnis, geen hoger ­beroep meer mogelijk is. Vorige week debatteerde de Kamer over de gevolgen. Rutte sprak klare taal: “De eerste taak van een leider is niet om zijn kop in het zand te steken(…) of om te zeggen: het probleem is er niet; het komt me niet uit(…). Nee, soms moet je problemen gewoon head-on tackelen. Dat is leiderschap.”
Het zijn ferme woorden die de premier vooralsnog niet waarmaakt. Daar is het stikstofprobleem te groot voor en de politieke verhoudingen te ingewikkeld.”
Maar het stikstofprobleem is nu dus nog maar één van de enorm complexe problemen, die ons land momenteel plagen.

Crises

Wanneer we de huidige politieke situatie nader beschouwen dan is te zien dat de verschillende crises waar het vierde kabinet Rutte mee te maken heeft, eigenlijk heel nauw samenhangen. Om de willekeurige opsomming in Trouw eens te volgen: de asiel-crisis kan niet worden losgezien van de woningcrisis, de woningcrisis kan eigenlijk volledig op het conto van de stikstofcrisis worden geschreven (zie link), terwijl de in het Trouw artikel behandelde energiecrisis (met bijbehorende inflatie), volledig te wijten is aan de noodzakelijk geachte maatregelen om de klimaatcrisis te bezweren.
En om welke problematiek die Rutte benoemt (“Wij kunnen de problemen in het land niet oplossen. Daar zijn ze te groot voor. Wij kunnen alleen proberen problemen in goede banen te leiden.”), gaat het dan eigenlijk?
Een steeds groter aantal wetenschappers stelt immers dat er helemaal geen klimaatcrisis is, terwijl het bestaan van een ‘stikstofcrisis’ zo mogelijk nog discutabeler is.
Maar over de aan de ‘enorm complexe huidige problemen’ ten grondslag liggende klimaat- en stikstofproblematiek wordt inhoudelijk in de kamer helemaal niet gedebatteerd. Het gaat niet om de (mogelijk) fysiek bestaande problemen. De problemen zijn vooral van juridische aard.
De stikstofproblematiek dateert van 29 mei 2019, toen de Raad van State meende het Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) te moeten torpederen, met een beroep op Europese regels. Dit terwijl het hoogste Duitse rechtbank enkele weken daarvoor nog tot hele andere conclusies kwam ten aanzien van de Europese aanpak van stikstof (zie link).
De klimaatproblematiek raakte in stroomversnelling na de Urgenda en Shell uitspraken van de Hoge Raad. Waarbij de dreiging van milieu-organisaties om niet alleen de grootste bedrijven voor de rechter te slepen, maar ook hun accountants, uiterst serieus genomen dient te worden.
De problematiek van de rechters op de stoel van de bestuurder heb ik al eerder besproken (zie link). Dat het überhaupt mogelijk is dat de rechter op de stoel van de bestuurder plaats kán nemen heeft natuurlijk heel veel uit te staan met de almaar toenemende ‘internationale samenwerking’ en afspraken die in dat kader worden gemaakt. Maar natuurlijk ook met de mogelijkheid die de Nederlandse rechters hebben, via de artikelen 93 en 94 van onze Grondwet, om hun eigen visie van de samenleving via ‘rechtspraak’ dwingend voor te schrijven.
Maar dit zou je, zoals meerdere politieke partijen momenteel wenselijk vinden, natuurlijk vrij simpel kunnen oplossen door de directe juridische werking van ‘internationaal recht’ te beëindigen en de artikelen 93 en 94 van de Grondwet gewoon te schrappen.
Ik kan me dan ook niet aan de indruk onttrekken dat de huidige regering het eigenlijk wel prettig vindt om hierin geen actieve rol te hoeven spelen en de regeringsbeslissingen over te laten aan een instituut wat boven alle kritiek is verheven, en waar dus niemand op kan worden afgerekend.
De politieke onvrede over de aanpak van de stikstofproblematiek kon bijvoorbeeld door toenmalige Minister Schouten van LNV vrij simpel worden gepareerd door een volgende argumentatie:
“De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de grenswaarde zoals Nederland die hanteerde onvoldoende onderbouwd werd met de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en daarom in het licht van de eisen van de Habitatrichtlijn niet houdbaar is. Het gaat om een uitspraak van onze hoogste bestuursrechter, die voor ons een gegeven is.”
Tsja, als de hoogste rechter dit heeft bepaald, dan moet het wel kloppen toch?
De regering mag “de problemen – die dus worden veroorzaakt door de rechtspraak- dan wel in goede banen proberen te leiden” maar waarom is het oplossen hiervan te veel gevraagd?
We moeten dan dus tot de conclusie komen dat we hier dus te maken met een landsbestuur dat het ‘hoogste gezag’ toekent aan de hoogste rechter. Maar het was toch juist opgesloten in de definitie van regeren dat de regering het hoogste gezag heeft?
Plotseling is er dus een ander ‘hoogste gezag’. De voormalige minister-president Den Uyl blijkt dus profetische woorden te hebben gesproken toen hij (zoals al eerder geciteerd (zie link)), al waarschuwde voor een dergelijke drastische verschuiving in de machtsverhoudingen:
“de belangrijkste dreiging voor de komende periode is het overheersen van technocraten en anonieme machten… Wat ons in eigen land en elders vooral bedreigt, is niet dat in conservatieve of kapitalistische richting wordt gestuurd; [maar] dat richting en visie ontbreken; dat wordt gedepolitiseerd; dat stuurloosheid bovendrijft; dat maatschappelijke spanningen niet meer worden vertaald in politieke tegenstellingen; dat onder de wattendeken van sussende bezweringen het politiek bewustzijn wordt verdoofd.” (Den Uyl, 1978)
Mark Rutte is het boegbeeld van deze ontwikkeling. De Nederlander heeft een hekel aan discussie. De kiezer gaat voor een minister president die boven de partijen staat en zich niet laat verleiden tot een discussie over ingenomen (onbetwistbare) standpunten. Het is jammer voor Pieter Omtzigt, maar een rechtstreeks debat met hem over de toeslagaffaire, dat zit er dus gewoon niet in…
Het is een depolitisering waarbij de beslissingen van de enige ‘bestuursmacht’, die min of meer losstaat van de regering, de rechterlijke macht, dienen om het politieke debat sturing te geven.
Er is geen ideologische strijd meer over de vormgeving van de samenleving, regeren is niet meer vooruitzien, maar een zich afzetten tegen de Hoge Raad/ de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Crisis als regeermethode

De vraag is dan ook, hoe is het mogelijk dat Rutte inmiddels de langs zittende premier in Nederland is? De lijst van schandalen is inmiddels lang genoeg zou je zeggen en het vertrouwen in de integriteit van Rutte heeft allang de diepste punten bereikt (zie link).
Dit lijkt toch alles te maken te hebben met de positionering van Rutte en zijn regeringen. Telkens worden crisis opgeworpen die even zo vaak op het nippertje worden bedwongen.
Zo kende Rutte I (2010-2012) de Europese staatsschuldencrisis. Gevolgd door een crisis in de eigen staatsschulden. ChristenUnie-voorman Arie Slob riep het kabinet op om de crisisaanpak aan de Kamer voor te leggen omdat deze “te groot voor partijbelangen” zouden zijn. De hierop geplande miljardenbezuinigingen en de perikelen met de het kabinet steunende PVV, zorgden ervoor dat het eerste kabinet van Rutte op 23 april 2012 vervroegd naar huis werd gestuurd.
Rutte II was het eerste Nederlandse kabinet sinds 1998 dat de gehele parlementaire periode volmaakte en was het langstzittende Nederlandse kabinet sinds de Tweede Wereldoorlog (2012-2017). Men had de economische wind in de rug en Rutte werd het gezicht van de Nederlandse (en Europese) voorspoed.
Rutte leek te hebben geleerd van zijn ervaringen met de grillige politiek en zocht zijn uitdagingen elders. Het kabinet Rutte II scoorde in eerste instantie immers niet zo best ten aanzien van de klimaatcrisis die zich, anno 2014, in volle omvang deed gelden. Greenpeace had er geen goed woord voor over:
“De klimaatambities van het kabinet voor 2030 zijn nog teleurstellender dan Greenpeace eerder verwachtte. Het leek erop dat Nederland zich zou aansluiten bij het magere voorstel van de Europese Commissie, maar vandaag liet Rutte-II aan de Tweede Kamer weten zelfs die doelen te ambitieus te vinden op het gebied van energiebesparing. De regering wil geen 30 maar 25 procent besparen tot 2030. ‘Dit is ronduit beschamend’, reageert campagnedirecteur Joris Thijssen van Greenpeace. ‘Rutte was ooit pleitbezorger van Groen Rechts, maar die ambitie heeft hij blijkbaar volledig laten varen. En de PvdA zou vandaag rood moeten kleuren van schaamte.”
In 2015 was er de “Urgenda-uitspraak”. Deze klimaatzaak was de eerste rechtszaak in Europa waarin een NGO (St. Urgenda) en 886 burgers de overheid voor de rechtbank aanspraken op de gevaarlijke gevolgen van klimaatverandering en stelden dat de overheid een zorgplicht heeft en daarom actie dient te ondernemen om de burgers te beschermen;
Bij de Rechtbank verklaarden de rechters dat de Nederlandse Staat inderdaad een zorgplicht heeft en onrechtmatig handelt jegens Urgenda door niet voldoende te doen. Dit deed de Rechtbank op grond van de onrechtmatige daad uit het Nederlands Burgerlijk Wetboek (24 juni 2015).
Urgenda geeft zelf te kennen:
“De trias politica betekent ook dat je als burger naar de rechter kunt gaan, om bescherming te vragen tegen een inactieve overheid, die door veel te weinig te doen, een gevaarlijke situatie mede-creëert. De trias betekent niet dat je als overheid kunt doen wat je belieft en dat een burger daar nooit meer tegen op kan komen, als de overheid je niet voldoende beschermt.”
Maar anders dan misschien kon worden verwacht, maakte het kabinet Rutte II op grond van dit alles ineens een reuzendraai. De sceptische houding verdween als sneeuw voor de zon en in 2016 tekende staatssecretaris Dijksma het VN-Klimaatakkoord van Parijs namens de 28 lidstaten van de Europese Unie. Het akkoord ging per 2020 in. Om dit doel te halen hebben EU-lidstaten met elkaar afgesproken dat de EU in 2030 minimaal 40% minder moet uitstoten. 
Nederland werkt dan echter al aan doelstelling van 49% minder uitstoot (Klimaatakkoord). Nederland wil, als andere landen meedoen, ook nog eens de Europese doelstelling verhogen. Niet 40% minder uitstoot van broeikasgassen in 2030, maar 55 %. In 2050 zou de CO2 uitstoot maar liefst 95% lager moeten zijn dan in 1990.
Op de site van de rijksoverheid wordt bovendien vermeld: “Daarnaast moet de Nederlandse staat eind 2020 ten minste 25% minder broeikasgassen uitstoten ten opzichte van 1990. Dat heeft de rechter in 2015 bepaald in de klimaatzaak van Urgenda tegen de Nederlandse Staat. Ook in het hoger beroep in 2018 en het cassatieberoep in 2019 heeft de rechter het vonnis bevestigd. De uitspraak is hiermee onherroepelijk geworden. Zoals het kabinet eerder heeft aangegeven, blijft het sturen op 25% minder uitstoot van broeikasgassen per eind 2020.”
Tsja, “we” moesten wel… Toch?
In Rutte III (2017-2021) was er het probleem van de ‘afschaffing van de dividendbelasting’ die Rutte zelf op een motie van afkeuring kwam te staan. In 2019 ontstond de stikstofcrisis. De coronacrises kwamen, als ook de (door een al te strenge jurisprudentie van de Raad van State) toeslagenaffaire. Deze affaire was voor het kabinet Rutte III aanleiding om eerder op te stappen.
In Rutte IV ontspoorde het aantal crises, zoals hierboven vermeld, al snel. Als gevolg hiervan zitten “we” daarmee blijkbaar volledig klemvast. Boerenprotesten (die overigens nergens ter wereld worden begrepen), nooit eerder geziene inflatiecijfers en een in elkaar zakkende bouwwereld, om maar even wat voorbeelden te noemen
Maar is het dan niet de geroemde staatsman Rutte zelf die dan als enige in beeld is om deze crises te bezweren? De enige politicus die boven de partijen staat?
Crises zijn natuurlijk bij uitstek de situaties waarbij wordt gekeken naar vertrouwde namen die “ons” uit deze afgrond moeten tillen. Het is misschien Nederland eigen, de sympathie voor de ‘leider’, die “ons” iedere keer opnieuw beschermt tegen een nationale ramp. Maar steeds weer veroorzaakt door ‘de rechters’ die, in naam van Europa,  blijkbaar: “onze welvaart af willen pakken”.
Het idee van een door de rechter geregeerde staat is misschien in theorie zo gek nog niet. Allicht hebben de rechters en de hun ondersteunende juristen meer ‘verstand van zaken’ dan de vaak schutterende politici.
Maar dan wordt natuurlijk wel ‘vergeten’ dat rechters niet doen aan het afwegen van de verschillende belangen, maar uitsluitend aan de deelbelangen die zijn omschreven in ‘de Wet’ en (dankzij de artikelen 93 en 94 van onze Grondwet) aan hun visie op de internationale verdragen. Tot welke uitwassen dit kan leiden is in eerdere blogs al uitgebreid aan de orde geweest (zie bijvoorbeeld link en link).
De taak om ons land te regeren kan dus niet worden uitbesteed aan ‘de rechters’, maar vereist politieke daadkracht, waarbij maatschappelijke spanningen inderdaad dus wél worden vertaald in politieke tegenstellingen, met het oog op de samenleving die we wíllen vormen.
Het wordt dus tijd voor een regering die niet alleen bestuurt, maar inderdaad ook echt regeert…

Geplaatst

in

door

Tags: