USA en de vlinders

Vorige week ben ik een weekje in de Verenigde Staten op vakantie en familiebezoek geweest. Na de bezichtiging van de tuin van mijn zwager kwam het gesprek al vrij snel op de teruglopende aantallen vlinders in de VS.
Vorige maand hadden de kranten massaal bericht over het (gemiddelde) verlies van 22% van de vlinderpopulatie in de laatste 20 jaar, zoals was gerapporteerd in de studie “Rapid butterfly declines across the United States during the 21st century” van Edwards et al.

 Het betrof een onderzoek van 23 vooraanstaande onderzoekers van verspreid liggende instituten in de Verenigde Staten waar de gegevens van 35 monitorings programmas en meer dan 76.000 inventarisatie rondes, waarbij meer dan 12,6 miljoen vlinders waren geteld in de periode tussen 2000 en 2020 bijeen waren gelegd. [Eigenlijk ben ik wel nieuwsgierig naar wat Roland Bobbink van dit soort studies vindt (zie link), EJ]

Merkwaardig genoeg was er niemand van deze onderzoekers of onderzoeksinstituten in de Verenigde Staten die dacht dat het ook maar iets te maken kon hebben met de stikstofbelasting van de natuur. Het lijkt me dat de Nederlandse stikstof wetenschappers wat dit betreft toch eenlingen blijven.

Hoe vreemd is dat?

In het bijzonder lezenswaardige artikel van Richard Lindzen over de opkomst van de klimaatconsensus (zie link), onlangs weer opgeduikeld door Climategate (zie link), laat hij zien dat zoiets helemaal niet zo uniek is als het lijkt. Individuele Staten hebben veel vaker ‘hun’ ‘wetenschappelijke stromingen’ door dik en dun verdedigd, met meestal catastrofale gevolgen.
Lindzen noemt terloops Eugenetica en Lysenkoïsme, waarbij de laatste stroming misschien wat minder bekend is dan de Eugenetica die Nazi Duitsland tot waanzin dreef.

Het Lysenkoïsme was gebaseerd op een wetenschappelijke theorie die Trofim Lysenko had ontwikkeld en die die gericht was tegen genetica en wetenschappelijke landbouw. Lysenko wist Stalin te overtuigen dat de wetten van Mendel onjuist en tevens een belangrijk onderdeel van de verwerpelijke kapitalistische leer waren. De ongelijkheid die het kapitalisme had omarmd, kon dan immers op een ongelijke genetische aanleg worden teruggevoerd.

Wikipedia meldt hierover verder nog:
“Specifiek voor het regime onder Stalin was dat wetenschappers die er anders over dachten, uitgerangeerd werden. Mettertijd is de term Lysenkoïsme dan ook in zwang geraakt om elke situatie aan te geven waarbij wetenschappelijke feiten of stellingen genegeerd worden voor doelen die geacht worden politiek, religieus of sociaal wenselijk te zijn.”

Negeren van de wetenschap?

Ik vind dit laatste een lastige stelling. Uiteraard is dit geschreven door iemand die uitgaat van een eenduidige waarheid die wordt blootgelegd door de ‘ware wetenschap’. Maar iedere wetenschappelijke stroming heeft haar feiten die de onderliggende theorie ‘onweerlegbaar’ maakt. Lindzen haalt naar mijn mening heel terecht uit naar de klimaatwetenschap, maar het lijkt me dat zijn betoog weinig indruk zal maken op een Hans Custers van Klimaatveranda, of Frans Timmermans, Jesse Klaver, Rob Jetten, enz.

Ik las zojuist dat de Europese Unie 600 miljoen vrij wil maken om de Amerikaanse Wetenschappers die door Trump’s bemoeienissen zonder werk zijn komen te zitten. Volgens het NOS met name bij onderwerpen waar Trump het dus niet zo op heeft, “zoals klimaatverandering en gender”.

Volgens het NOS was Macron kritisch over het beleid van zijn Amerikaanse collega. “Wie had ooit kunnen denken dat zo’n grote democratie, met een economie die juist steunt op vrije wetenschap, zo’n grote fout zou maken”, zei Macron. Amerikaanse onderzoekers zijn hier welkom, voegde hij eraan toe. En om ze op te vangen heeft Parijs 100 miljoen euro beschikbaar. “Europa moet een toevluchtsoord zijn voor wetenschappers die worden bedreigd.”
Von der Leyen sloot zich daarbij aan. De voorzitter van de Europese Commissie kondigde aan dat de EU voor de periode 2025-2027 500 miljoen euro uittrekt om Europa aantrekkelijk te maken voor onderzoekers. “Wetenschap staat ter discussie. Investeringen in vrij en open onderzoek staan ter discussie. Dat is een enorme vergissing. Wetenschap is de sleutel tot onze toekomst in Europa.”
De EU gaat dus de toelatingsprocedures voor toponderzoekers versimpelen. Wetenschappelijke instellingen zullen geholpen worden bij het aantrekken van buitenlandse onderzoekers. En de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek moet wettelijk worden vastgelegd, aldus Von der Leyen.

Maar ja, ik denk dat dit dus wel wetenschappers zijn die de standpunten en beleid van Europa (en de bijkomstige miljardeninvesteringen in ‘alternatieve’ energiebronnen) ten aanzien van de broeikasgassen onderschrijven? Anders kunnen ze beter in de V.S. blijven denk ik.

– Misschien maak ik dan ook nog wel een kansje om naar de V.S. te mogen verkassen, voor een leuk salaris, uiteraard (het is daar schreeuwend duur zag ik afgelopen week).-  
Maar hoe vrij is wetenschap eigenlijk wanneer het voor de financiering afhankelijk is van die geluiden die de broodheer graag wil horen?

Wetenschappelijke feiten of stellingen worden hier dus aan beide zijden van de oceaan fors genegeerd, waarbij de een dus wél en de ander géén gelijk heeft. Maar wat is dan wetenschappelijk? In hoeverre is ‘wetenschap’ nog te onderscheiden van politieke standpunten?

Maar als dat zo is, waarom hangt Nederland dan zo in de touwen ten aanzien van de stikstofproblematiek, die dus alleen hier wordt beleden?

Nederland gidsland

Volgens Wikipedia is een gidsland is een land dat een voorbeeld is voor andere landen, met name wat betreft overheidsbeleid en waarden en normen in de samenleving.

“In Nederland wordt het woord vooral gebruikt voor het land zelf. Nederland is op veel vlakken een progressief land, bijvoorbeeld door de positie ten aanzien van softdrugs, het homohuwelijk, euthanasie en abortus. Op dit soort vlakken is Nederland vaak in de wereld een van de landen geweest die een bepaald beleid als eerste toestonden; het homohuwelijk werd bijvoorbeeld als eerste in Nederland ingevoerd. Ten eerste omdat bepaalde delen van dit beleid later werden overgenomen door andere landen en ten tweede omdat een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking trots was op het eigen beleid, werd het land als voorbeeld gezien voor andere landen, als een land dat voorop liep en andere landen wel de weg kon wijzen. Oftewel, als een ‘gidsland’.”

Chris Backes, hoogleraar Omgevingsrecht aan de Utrechtse universiteit verwoordt het ‘Nederland, gidsland’-model mooi in een interview wat door deze site wordt weergegeven:

“De hoogleraar ziet dat de verschillende lidstaten anders omgaan met hetzelfde Europese rechtelijk kader. “Als je de omgang met stikstof vergelijkt in Duitsland, Italië, Wallonië, Vlaanderen en Nederland, dan zie je dat in Italië de stikstofuitstoot niet als een probleem wordt onderkend omdat niemand het als een probleem op de agenda zet. De natuur gaat daar ook achteruit en ook daar is te veel stikstof. Maar beleidsmatig en juridisch wordt dat niet als een probleem ondervonden. Niemand gaat naar de rechter en zegt: dit kan niet.”
[? Hoe krom kan de bewijsvoering worden? Italië heeft nog wel wat andere ‘ecologische probleempjes’, behalve stikstof, mijnheer Backes. EJ]

Wallonië kan je naast Italië zetten, meent Backes. Vervolgens komen landen als Duitsland en Denemarken. “Zij besteden wel aandacht aan de stikstofuitstoot, en ook hier zijn rechterlijke procedures, maar men gaat toch anders om met het probleem. Duitsland hanteert bijvoorbeeld heel hoge drempelwaarden. De redenering daar is: Alle stikstofbronnen waarvan de depositie lager is dan 21 mol bekijken we niet, we zeggen dat zo’n bron geen gevolgen heeft. Ter vergelijking, in Nederland ligt de drempelwaarde op 0,0001 mol”, verduidelijkt de hoogleraar Omgevingsrecht.

De vraag is natuurlijk of die hoge drempelwaarde in Duitsland juridisch houdbaar is, want ook dat land moet zijn natuurgebieden in goede staat van instandhouding houden. “Dat klopt”, erkent Backes. “De advocaat-generaal die bij het Europees Hof in 2018 het Programma Aanpak Stikstof van Nederland beoordeelde, zei toen al dat hij grote twijfels had bij de Duitse drempelwaarde. Een drempelwaarde mag gehanteerd worden, maar dan moet worden aangetoond dat de depositie die eronder valt geen schadelijke effecten oplevert. Ook niet cumulatief.”

Met andere woorden, wij zien het probleem onder ogen en alle anderen dus niet. Gidsland pur sang.

Maar had de advocaat-generaal bij het Europese hof wel zulke grote twijfels als Backes suggereert? Sinds de publicatie van het StAB jubilieumboek weten we beter (zie link). Europa heeft blijkbaar helemaal geen deskundigen op dit gebied en heeft, net als de rest van de wereld met uitzondering van Nederland, geen flauw idee wat er met stikstof gebeurt op het moment dat het ‘uit de lucht valt’.

Nederland gidsland. Maar waarom moet Nederland gidsland zijn?

Compensatie

Nederland staat er goed op internationaal gezien. In zijn alternatieve troonrede uit 2015, maar nog steeds na te lezen op het Nijmeegse universiteitsblad VOX, geeft de Belgische politicoloog Jonathan Holslag zijn visie op het Nederlanderschap, met ook voor mij nogal verassende inzichten:

“Laten we dus eerlijk zijn, dames en heren, Nederland is nog steeds een gidsland. En dat is het eerste belangrijke argument van mijn betoog: Dat leiderschap zit in kleine dingen, kleine dingen die voor een doorsnee Nederlander erg gewoon zijn, maar toch blijk geven van enige beschavende voorsprong. Want het gaat om veel meer dan treintafeltjes en zonnecellen. In veel opzichten is Nederland voor de rest van Europa een onbetwistbare innovatiekampioen, een geduchte economische concurrent ook, zij het misschien wat in de schaduw van Duitsland. (…)
Vanuit het perspectief van vele andere lidstaten opereert de Nederlandse overheid met meedogenloze efficiëntie. Als ik landen in Azië bezoek, hoor ik van veel diplomaten uitleggen hoe sterk de Nederlandse diplomatie is in het behartigen van de economische belangen en het bevorderen van het imago bij investeerders. Ik heb de voorbije jaren zelf bijzonder graag gewerkt met Nederlandse beleidsmakers en kan alleen maar bevestigen dat de kwaliteit van de administratie hier erg hoog is en zij ook een grote mate van continuïteit en stabiliteit creëren, terwijl overheidsorganisaties in andere Europese landen bijvoorbeeld veel meer een speelbal op de electorale golven zijn. Het is niet voor niets dat Nederland door de Wereldbank bedacht wordt met de grootste onderscheiding op het gebied van goed bestuur.

Ik geloof dus dat Nederland voor vele andere Europese landen nog steeds een gidsland is, voor wat betreft bestuur en economie. (…)

De wereld kijkt naar Nederland als een welvarende, eendrachtige en zelfbewuste natie, maar uit attitudeonderzoek blijkt dat het cement van de Nederlandse samenleving lost. Over de hele natie bekeken is de deelname aan verenigingsleven groot, maar het is ook veel gepolariseerder dan in andere landen met een hele actieve elite aan de ene kant en ongeveer 47 procent van de bevolking die geheel niet participeert.
Nederland scoort bijzonder zwak voor wat betreft de mate waarin burgers zich verbonden voelen met hun lokale gemeenschap. De doorsnee Nederlander is er ook minder van overtuigd dan anderen iets waardevols bij te dragen aan de omgeving. Het meest in het oog springend als je door alle cijfers gaat is het feit dat Nederlanders aangeven nauwelijks een doel in het leven te hebben. In de ESS scoort Nederland op dat vlak reeds verschillende jaren op het niveau van landen als… Rusland en Oekraïne.”

Oeps, die zag ik niet aankomen. Als je ziet wat Rusland en Oekraïne hebben gedaan met hun gevoel van doelloosheid, valt onze stikstofmanie best nog wel mee, maar het geeft wel te denken. In hoeverre zijn we aan het overcompenseren? Als lid van een disfunctionele Europese familie, het lieve, gehoorzame kind spelen dat geleerd heeft zijn behoeften weg te stoppen in de hoop hiervoor liefde en goedkeuring te ontvangen?
“Mensen die vroeger al deze rol aannamen in hun gezin lopen een groot risico om in volwassen relaties people pleasers te blijven en zichzelf weg te cijferen.”, aldus Nathalie Meertens op deze site.

Onze zelfkastijding met ons stikstofbeleid heeft dus een psychologische achtergrond?

Hoezo is dat erg?

Het probleem met deze attitude (laten we even aannemen dat onze bovenstaande analyse klopt) is natuurlijk wel dat wij, of liever onze wetenschappers en journalisten, niet zelfstandig om ons heen kijken. Zoals ik ook al eerder aangaf, er moet een onderscheid komen tussen onze dagelijkse zorgen, die onder het voorzorgbeginsel vallen en ‘kanarie ineen kolenmijn-effecten’ (zie link).
Wanneer je geld kunt en wilt besteden aan het verbeteren van het milieu, kun je maar beter het ‘goede probleem’ aanpakken, omdat misstanden anders alleen nog maar erger worden. En hoe effectief is ons ‘stikstofbeleid dan eigenlijk? (Retorisch vraagje: ondanks veertig jaar stikstofbeleid, tot dusver nl. geen enkel effect.)
En dan kan het misschien geen kwaad om eens naar het buitenland te kijken.

Om op het probleem van de vlinders in de USA terug te komen.
Door de Amerikaanse wetenschappers worden drie potentiële oorzaken aangeduid:
1) habitat loss; 2) climate change en 3) pesticide use.

Maar: “Insecticides have been identified as leading causes of butterfly declines in recent analyses in the midwestern US and California”, volgens deze studie.

In de analyses waarnaar hier wordt verwezen, o.a. “Insecticides, more than herbicides, land use, and climate, are associated with declines in butterfly species richness and abundance in  the American Midwest” van Van Deynze et al uit 2023, blijkt dat in de onderzochte regio’s, gedurende de onderzoeksperiode, maar weinig viel te merken van klimaatverandering. Dit terwijl ook de belangrijke veranderingen in de omgeving al een aantal deccenia geleden hadden plaatsgevonden.
De oorzaak moest dus wel liggen bij het veranderende pesticide gebruik, wat in deze periode had plaatsgevonden. En dan blijkt dat hierbij een duidelijke relatie tussen het verdwijnen van de iconische Monarchvlinder (Danaus plexippus) en coating van zaden met neonicotinoïden kon worden aangetoond.

Dit ook tot verbazing van de auteurs van het artikel:

“De uitkomst dat neonicotinoïden negatief geassocieerd zijn met de overvloed aan monarchvlinders, komt overeen met recente studies naar factoren die de achteruitgang van zowel de westelijke [68] als de oostelijke [24] monarchvlinderpopulaties beïnvloeden.
Deze uitkomst komt niet overeen met de relatie tussen neonicotinoïden en monarchvlindersterfte in toxicologische laboratoriumstudies; deze laboratoriumstudies tonen zelfs aan dat neonicotinoïden tot de minst toxische stoffen behoren [77]. Bovendien worden de blootstellingsniveaus die relevant zijn voor het veld, naar schatting aanzienlijk lager dan de niveaus die naar verwachting monarchvlindersterfte veroorzaken op basis van toxicologische laboratoriumstudies [85, 86].

Het preventieve gebruik van neonicotinoïden betekent echter dat er veel meer kans is op ophoping in het milieu, en de werkelijke milieuspreiding is niet bekend. Bovendien kunnen de subletale effecten van blootstelling moeilijk te voorspellen zijn in de praktijk [87, 88], vooral omdat ze interacteren met andere stressoren, zoals het klimaat.”

Nederland en de insecten

Ondertussen gaat het ook steeds slechter met ‘onze insecten’. In de samenvatting van een studie naar de achteruitgang insectenpopulaties in Nederland, (zie link) van de Wageningse Universiteit uit 2018 zien we echter dit staan:

“Vrijwel alle wetenschappers zijn het erover eens dat insecten in Nederland zijn afgenomen de afgelopen jaren. De trends van individuele soortengroepen waarvoor informatie beschikbaar is, vertonen echter niet allemaal een eenduidige afname. Het lijkt erop dat de achteruitgang van soorten die kenmerkend zijn voor het agrarisch landschap onverminderd doorgaat. Soorten die momenteel voor hun voorkomen sterk afhankelijk zijn van natuurgebieden lijken te hebben geprofiteerd van herstelmaatregelen in deze gebieden. Dit geldt niet of in mindere mate voor soorten die gevoelig zijn voor de effecten van stikstofdepositie (hoofdstuk 5). Aquatische soorten hebben enige decennia geprofiteerd van verbeteringen in waterkwaliteit, maar lijken inmiddels ook weer op hun retour.”

Er moet hier welhaast een typo zijn ingeslopen omdat het woord stikstof in hoofdstuk 5 van deze studie niet voorkomt. Waarschijnlijk hoofdstuk 6 dus. Hierin wordt dus geconcludeerd:

“Een verhoogde beschikbaarheid van stikstof kan insecten beïnvloeden via een scala aan mechanismen (Erisman, Galloway et al. 2013; Nijssen, Wallis de Vries et al. 2017; Wallis de Vries and Bobbink, 2017; Wallis de Vries and Van Swaay, 2017) [overigens leuk dat tussen al deze Nederlandse namen het Egelse “and” te lezen, EJ] .
In de eerste plaats zorgen zowel een verhoogde beschikbaarheid van stikstof als bodemverzuring via een grotere dominantie van concurrentiekrachtige grassen ten opzichte van kruiden voor een afname van het bloemenaanbod voor bloembezoekende insecten, zoals vlinders, bijen en zweefvliegen. Ook voor veel andere insectensoorten die zich voor ten minste een deel van hun levenscyclus voeden met planten zorgt een afname van de soortenrijkdom aan planten voor een afname van de variatie aan beschikbare niches (zie § 6.3.6).
In de tweede plaats leidt een hoge stikstofdepositie door de toename in plantaardige biomassa tot een koeler, en voor veel warmteminnende insectensoorten ongunstiger microklimaat (Wallis de Vries and Van Swaay, 2006; Wallis de Vries, Baxter et al. 2011; Klop, Omon et al. 2015; Wallis de Vries and Van Swaay, 2017). Verondersteld wordt dat dit vooral de larvale ontwikkeling in het voorjaar dusdanig belemmert dat dit bij veel soorten tot hogere sterfte leidt. In die periode is de omgevingstemperatuur voor veel insecten nog onvoldoende en is directe zonnestraling essentieel voor de warmtehuishouding.
Ten derde leidt een hoge stikstofdepositie en de daarmee vaak samenhangende bodemverzuring tot verandering van de voedselkwaliteit, waardoor er bij insecten tekorten kunnen ontstaan aan andere nutriënten, zoals fosfaat (Tao and Hunter, 2012; Lemoine, Giery et al. 2014). Er zijn sterke aanwijzingen voor negatieve effecten hiervan uit experimentele studies voor dagvlinders (Fischer and Fiedler, 2000; Turlure, Radchuk et al. 2013) en krekels (Nijssen and Siepel, 2010). In Nederlandse heidegebieden werden bij een toenemende overmaat van stikstof ten opzichte van fosfaat (hoge N/P-verhouding) significant minder soorten en lagere dichtheden van loopkevers (Carabidae) en vliegen en muggen (Diptera) gevonden (Vogels, Verberk et al. 2017).”

En insecticiden? Eigenlijk geen probleem volgens het WUR, want:
“Toelating van gewasbeschermingsmiddelen is alleen mogelijk wanneer de werkzame stof die daarin gebruikt wordt, is goedgekeurd in Europa of in het reviewprogramma is opgenomen nadat de risico’s zijn beoordeeld. Hierbij wordt onderzocht bij welk landbouwkundig gebruik geen of acceptabele nadelige milieu- of gezondheidseffecten zullen optreden. De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) coördineert de beoordeling van de werkzame stoffen en ontwikkelt methoden voor hun risicobeoordeling.
Omdat deze toelating op stofniveau plaatsvindt, was het tot voor kort niet mogelijk om eventuele effecten van het gebruik van gewasbeschermings-middelen op ecosysteem- of landschapsniveau in te schatten. Nu er steeds betere populatiemodellen op landschapsschaal beschikbaar komen, verandert dit in snel tempo en zal dit in de toekomst deel gaan uitmaken van de
risicobeoordeling (EFSA 2015).
Waar recentelijk nog kleine, lokale effecten op populaties werden geaccepteerd in de toelating, omdat herstel binnen een groeiseizoen mogelijk was, wordt er in de huidige toelating binnen de zogenaamde Centrale Zone in Europa, waartoe ook Nederland behoort, steeds meer gekozen voor het standpunt dat gewasbeschermingsmiddelen helemaal geen nadelige gevolgen op niet-doelwitorganismen buiten het geteelde gewas mogen hebben.”

En ook na een opsomming van een aantal kritische onderzoeken valt het allemaal best mee volgens de WUR:

“Een deel van de wat oudere onderzoeken en het EASAC-rapport werd bekritiseerd door fabrikanten van bestrijdingsmiddelen vanwege het feit dat het onzeker is in hoeverre de gevonden effecten ook een significant negatief effect hebben onder realistische veldcondities en op landschapsschaal. Enkele recente studies in Nature en Science tonen echter aan dat er ook op landschapsschaal sterk negatieve effecten zijn op de oriëntatie, voortplanting en overleving van honingbijen en wilde bijen (Rundlof, Andersson et al. 2015; Cressey, 2017; Kerr, 2017; Woodcock, Bullock et al. 2017).

De in studies aan bijen gevonden verschillen tussen regio’s (Woodcock, Bullock et al. 2017) suggereren dat negatieve effecten niet per se hoeven op te treden wanneer het omringende landschap voldoende afwisselend is, zodat er voldoende alternatief leefgebied voorhanden is. Bij een studie aan wilde bijen bleek bijvoorbeeld dat in met insecticiden behandelde akkergebieden, de rijkdom aan bijensoorten groter was in gebieden met meer kleine landschapselementen (Carrie, Andrieu et al. 2017). Voor een deel hangt dit waarschijnlijk samen met de beschikbaarheid van nectarrijke bloemen.

Uit experimenten bleek dat honingbijen die toegang hadden tot nectarrijke voedselplanten niet of minder last hebben van negatieve effecten van neonicotinoiden (Tosi et al. 2017). Ook de beschikbaarheid van voldoende, kwalitatief hoogwaardig stuifmeel reduceert de gevoeligheid van honingbijen voor pesticiden (Wahl and Ulm, 1983). Dit onderstreept het fundamentele belang van de beschikbaarheid van voldoende nectarrijke bloemen (zie § 6.3.6).”

Nederland gidsland? Mogen we, als braafste jongen van de klas, ook eens als zelfstandige volwassenen de wereld bekijken?

Er zijn dus aantal zeer indirecte – en ogenschijnlijk redelijk onschuldige- gevolgen bij een overmaat van stikstof, waarvan het gevaar voor insecten niet eens is aangetoond: 1) toename aantal grassen; 2) een mogelijk ongunstiger microklimaat hierdoor en 3) verminderde beschikbaarheid van bepaalde nutriënten. 

Nu is dat voor het laatste niet helemaal waar. Dergelijke effecten kunnen optreden, maar dan gaat het over extreme hoeveelheden stikstof die niet te vergelijken zijn met de Nederlandse ‘stikstofdeken’. In deze blog heb ik de proef waarnaar bij dit ‘gevaar’ wordt verwezen opgespoord (onder de “Veldzuring en de Bruine Vuurvlinder”) en ook uitgebreid  van commentaar voorzien.
De conclusie valt vrij simpel te trekken: er is geen reëel stikstofgevaar voor de insecten. Nou ja, dat is er mogelijk wel, maar dan gaat het over een stikstoftekort. Lage stikstofgehalten resulteren in lage overlevingsratios van insectenlarven (ofwel de ‘ nitrogen limitation hypothesis’), zie ook de bovengenoemde blog. 

De door de WUR  beschreven ‘gevolgen’ zouden bovendien, wanneer zij al zouden plaatsvinden, ook al gedurende al bijna meer dan honderd jaar aanwezig moeten zijn (vanaf het overschrijden van de KDW, zie link). 

Dit vergelijken we dus met de toepassing van zenuwgiften, die gedurende laatste decennia worden toegepast als plantenbeschermingsmiddelen, die specifiek ontworpen zijn om insecten ’te bestrijden’.
Mijn eerste vraag is dus: waarom zouden de negatieve effecten van een stikstofbelasting uitgerekend in de laatste decennia zo’n belangrijke rol spelen, terwijl de stikstofbelasting in Nederland gedurende deze periode juist terugloopt?

Daarnaast weten we inmiddels van ‘gewasbeschermingsmiddelen’ dat hiervan het gedrag ‘in het veld’ heel anders is dan onder laboratoriumomstandigheden wordt waargenomen. Het zijn middelen waarvan we eigenlijk niets weten over lange-termijn effecten, de mate van persistentie in het veld, of wat er gebeurt wanneer we meerdere van dit soort middelen op hetzelfde veld gebruiken.
Het lijkt me eerlijk gezegd niet heel moeilijk om begrip op te brengen voor het Amerikaanse standpunt ten aanzien van insecticiden en de rol hiervan bij het verdwijnen van de vlinders. Waar is het scheermes van Guilelmus de Occam (zie link) gebleven?

Mogen we ook af en toe geen gidsland, maar vergisland zijn?


Geplaatst

in

door

Tags: