Op 25 november heeft Minister Van der Wal een tweede belangrijke stikstofbrief geschreven, waarin wordt stilgestaan bij de ontwikkelingen ten aanzien van het stikstofbeleid sinds 15 juli 2022 (de eerste stikstofbrief, zie link). Het is er niet eenvoudiger op geworden.
De hoofdlijnen van de stikstofbrief gaan als volgt:
1) Probleemschets
a) vestigings- en ondernemersklimaat.
b) Natuur herstellen en ruimte maken.
2) De ‘onontkoombare aanpak’ van de stikstofproblematiek langs twee lijnen:
a) aanpak voor directe reductie van de uitstoot;
b) aanpak voor een directe dalende lijn.
3) Verbeteren en vereenvoudiging vergunningverlening
Al op 27 november had de befaamde Mobilisation for the enviroment (Mob) genoeg gezien (zie link):
“Met verbazing heeft MOB kennis genomen van de vele pagina’s vage teksten en van de vele (licht) positieve reacties op de stukken die qua concrete oplossingsrichtingen weer op alle relevante pijnpunten in nevelen blijven gehuld.
Het kabinet blijft vage nota’s produceren, faalt in het stikstofdossier waar het gaat om het nemen van concrete maatregelen, en berokkent Nederland hiermee grote economische schade.
De brief van 25 november 2022 met als titel “Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos” had ook 3 jaar geleden kunnen worden geschreven. (…)
Kabinet stuurt Nederland nog steeds volgas van een stikstofcrisis naar een stikstofvastloper. De schade staat nu al op € 28 miljard en zal de komende jaren alleen nog maar toenemen als gevolg van het feit dat het kabinet zich voorlopig nog laat gijzelen door de vee-industrie.”
Nu ben ik het niet zo heel vaak eens met het Mob, maar dat er sprake is van een ‘gijzeling van het kabinet’ in het geval van de stikstofregelgeving, geloof ik wel. Maar of de vee-industrie de grote boosdoener is?
Wie is de gijzelnemer/ gijzelaar?
Dat Van der Wal een onwillig slachtoffer van de stikstofproblematiek is, blijkt uit vele passages van haar brief, o.a. zien we al op blz. 3 van haar brief:
“Kortom, pas als de druk op de natuur afneemt, ontstaat meer ruimte om activiteiten toe te staan. De natuur verbeteren, doen we daarbij niet alleen omdat we het hebben afgesproken, maar juist omdat onze natuur van groot belang is voor onze kwaliteit van leven. De lucht die we inademen. Het water dat we drinken. En door de natuur te herstellen ontstaat meer ruimte. Voor PAS-melders, vaak boerenbedrijven, die door falend overheidsbeleid al jaren in onzekerheid zitten. (…)
Alvorens in te gaan op de hierboven genoemde onderwerpen, vind ik het belangrijk om eerst aandacht te besteden aan de actuele en ernstige situatie van PAS-melders in de provincie Overijssel. Alle PAS-melders verkeren sinds de PASuitspraak in uiterst onzekere tijden. Voor een aantal PAS-melders in de provincie Overijssel is een zeer ernstige situatie ontstaan doordat de provincie zich genoodzaakt ziet om te handhaven. Dat vinden de gedeputeerde van Overijssel en ik allebei verschrikkelijk. Ik doe er samen met de provincie alles aan om deze PAS-melders in Overijssel te helpen.”
Het lijkt erop dat het Mob en de Minister zeer op één lijn zitten. Falend overheidsbeleid zorgt blijkbaar voor al die ellende, waarmee de Minister de verwachtingen nogal hoog opschroeft, ten aanzien van haar plannen, die ze in haar brief uiteenzet.
Dat valt dus wat tegen; ik ben het dus ook nog keer eens met het Mob. De teneur van deze brief wijkt eigenlijk bijzonder weinig af van de wijze waarop de verschillende kabinetten Rutte, hebben geprobeerd om het stikstofprobleem ‘op te lossen’.
Wordt de Minister gegijzeld door het slechte werk van haar voorgangers? Dat is dus niet zo waarschijnlijk. Wanneer het huidige falende overheidsbeleid dus ontstaat vanuit de gegijzelde situatie, zou het dan zo kunnen zijn dat die eerdere (vergelijkbare) oplossingen ook niet echt vanuit een blanco kader zijn ontstaan. Wat zorgt voor de (blijkbaar tekortschietende) oplossingsrichtingen van de overheid? De agrarische sector zoals het Mob suggereert?
Boerenproblemen
In de brief waarin ze verwijst naar het falen van haar illustere voorgangers biedt blijkbaar alleen het werk van de onvolprezen heer Remkes voor de Minister een houvast. Maar dan met een extra plus. Waar Remkes nog uitging van een gunstig effect door het uitkopen van 5-600 ‘piekbelasters’, stelt de Minister (vanwege “het met zekerheid vaststellen van een dergelijke stap” (p.7)) voor om maar liefst 2-3000 agrarische bedrijven {piekbelasters) in staat te stellen om:
“binnen een jaar keuzes te maken op basis van binnenkort gespecificeerde criteria. We gaan daarbij intensief aan de slag met zowel agrarische bedrijven, als de industriële piekbelasters. We doen dit door hen binnen één jaar te vragen de keuze voor de toekomst van hun bedrijf te gaan maken.”
Uit de brief maak ik overigens op dat de termijn van een jaar niet helemaal klopt. In januari 2023 gaat het kabinet de criteria pas vaststellen voor wie een piekbelaster is. Vervolgens zal in april 2023 de “financieel ruimhartige beëindigingsregeling (Lbv+)” open worden gesteld:
“Deze regeling beoogt om ordegrootte 2000 tot 3000 piekbelasters de gelegenheid te geven om vrijwillig te stoppen tegen aantrekkelijker voorwaarden dan anders het geval zou zijn. Deze regeling heeft als kenmerk ‘het best mogelijke aanbod’. Eveneens conform het advies van de heer Remkes zal deze regeling tijdelijk zijn, met een deadline voor de te maken keuze.”
In de herfst zal een evaluatie van deze vrijwillige beëindigingsregeling volgen en eind 2023 is de sluitingsdatum van de Lbv+ regeling. Mogelijk dus (afhankelijk van de evaluatie) gevolgd door de verplichtende aanpak; opnieuw met het nodige hartenleed:
“Lukt dit niet, dan moeten we, met pijn in het hart, met een gerichte groep het gesprek aan waarbij verplichtend instrumentarium indien nodig zal worden ingezet. (p.2)
Het gericht en versneld beëindigen van de emissies van piekbelasters is, hoewel met een bezwaard hart, in het advies-Remkes geïdentificeerd als de route om op korte termijn de nodige stikstofreductie te realiseren. (p. 6)”
Als ik het goed lees, dan zullen de piekbelasters dus de hele zomer van het jaar 2023 (vanaf april, tot de herfst) hebben om goed gebruik te maken van de subsidieregeling ter beëindiging van hun (vaak eeuwenoude) bedrijf, want anders zal het ‘verplichtend instrumentarium’ ingezet worden.
Over welke vrijwilligheid gaat het dan eigenlijk?
Het zal duidelijk zijn dat de gijzelnemer deze draconische maatregelen niet over zichzelf zal hebben afgeroepen. Het kabinet was ook al slachtoffer, zoals we hierboven zagen, maar wie is dan wel de gijzelnemer?
De pijnpunten
Uit de stikstofbrief van november is een nogal merkwaardige hoofdverdachte te destilleren:
“Het rapport van de heer Remkes was helder: het is nodig om op korte termijn veel minder stikstof uit te stoten. We kunnen vanuit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt niet anders. En dit stelt het kabinet en de maatschappij voor een grote en complexe opgave, waarbij ieder zijn rol en verantwoordelijkheid moet nemen. Dat is tevens een opgave waarin er, ondanks alle transities, perspectief dient te zijn voor boeren in Nederland. Voor een sterke agrarische sector in balans met de natuur. Daarvoor is urgente actie nodig, waarbij alle partijen uit de agrarische keten en andere sectoren zoals de industrie een bijdrage leveren.”
Remkes? Ons nationale boegbeeld van integriteit? Die natuurlijk niet, maar het is wel de hele manier van politiek bedrijven en recht spreken over stikstof, die ook Remkes in een vrijwel onmogelijke positie heeft gedrukt. Uiteraard heeft hij zich knap verweerd in zijn laatste rapport (zie link en link), door hierin maar liefst 171 aanbevelingen en andere raadgevingen te verstoppen.
Maar juist de uitgebreidheid van het Remkes-rapport, als ook de 27 bladzijden van de brief van de Minister (“de vele pagina’s vage teksten”, volgens het Mob) verraadt de onmogelijke positie van de respectievelijke auteurs.
Er wordt een poging gedaan om de stikstof-wetenschap te integreren in een juridisch harnas, maar dit, naar het zich laat aanzien, eigenlijk zonder (al te veel) kennis van zaken ten aanzien van de ecologische processen die hieraan ten grondslag liggen.
Het is feitelijk dezelfde problematiek waar Thorbecke, bijna twee eeuwen geleden, nog tegen ageerde, toen de Tweede Kamer, die toen nog het karakter had van een deftige notabelensociëteit, met uitsluitend detailkritiek kwam over zijn grondwetvoorstel:
‘De meeste leden der Staten Generaal hebben (… ) eene overtuiging zonder degelijke grond; hunne overtuiging is een opgevatte meening, een ontvangen indruk; het kost hun dus niets die overtuiging ten offer te brengen, of niet volgens hun overtuiging te handelen’. (uit: Drentje, 1998)
Het ministerie zelf laat in de laatste brief dan ook zien, eigenlijk maar weinig van de inhoudelijke ‘stikstofproblematiek’ te begrijpen, door de essentiële pijnpunten van vergunningverlening en jurisprudentie wel te benoemen, maar vervolgens gewoon in het midden te laten of en hoe dit van belang is.
Allereerst geldt dit voor het zgn. ‘Additionaliteitsvereiste’. Gesteld wordt: